ECLI:NL:RBAMS:2024:7293

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
13/336199-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fatale afloop door roekeloos rijgedrag

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 juli 2023 betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een fietser om het leven kwam. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed met een snelheid tussen de 78 en 89 km/u op de Buitenveldertselaan in Amsterdam, waar de maximumsnelheid 50 km/u was. Het verkeerslicht voor de verdachte stond op groen, maar de fietser stak de kruising op terwijl het verkeerslicht voor fietsers op rood stond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos had gedragen door niet tijdig te remmen of uit te wijken, ondanks dat hij bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse. De rechtbank concludeerde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam had gehandeld, wat leidde tot de fatale aanrijding. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor een schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer: 13/336199-23
Datum uitspraak: 28 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 in [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen en wonende op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra-Koops en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.C. Fleskens naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is (primair) ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 4 juli 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Buitenveldertselaan , zich zodanig, te weten roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Buitenveldertselaan , komende uit de richting van Amstelveen, en gaande in de richting van de A10,
- Terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend was,
- Terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
- Terwijl verdachte reed met een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die veel te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
verdachte heeft (vervolgens) de kruising van de Arent Janszoon Ernststraat met een snelheid tussen de 78 en 89 km/u genaderd, terwijl een maximumsnelheid van 50 km/u geldend is,
verdachte heeft (vervolgens) een ander voertuig rechts ingehaald en (vervolgens) weer gewisseld naar de linker rijbaan,
Verdachte is, aangekomen bij de kruising met de Arent Janszoon Ernststraat rechtdoor de kruising op gereden, zonder zijn snelheid te minderen,
verdachte heeft zich bij naderen van de kruisig niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat de voornoemde kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor voornoemde [slachtoffer] ,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] , aangereden en/of aangebotst, althans met voornoemde [slachtoffer] in botsing gekomen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Buitenveldertselaan , zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Buitenveldertselaan , komende uit de richting van Amstelveen, en gaande in de richting van de A10,
- Terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend was,
- Terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
- Terwijl verdachte reed met een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse
toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die veel te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
verdachte heeft (vervolgens) de kruising van de Arent Janszoon Ernststraat met een snelheid tussen de 78 en 89 km/u genaderd, terwijl een maximumsnelheid van 50 km/u geldend is,
Verdachte is, aangekomen bij de kruising met de Arent Janszoon Ernststraat rechtdoor de kruising op gereden, zonder zijn snelheid te minderen,
verdachte heeft zich bij naderen van de kruisig niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat de voornoemde kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor voornoemde [slachtoffer] ,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] , aangereden en/of aangebotst, althans met voornoemde [slachtoffer] in botsing gekomen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

3.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde en zich wat betreft het subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft (samengevat) aangevoerd dat gelet op het geheel van de gedragingen van de verdachte: het te hard rijden, te laat remmen/uitwijken, maar wél opletten op ander overstekend verkeer, en gezien de overige omstandigheden van het geval, waarbij van belang is dat het zicht op de fietser werd belemmerd door een busje, het verkeerslicht van verdachte al geruime tijd op groen stond en de fietser door rood reed, moet worden geconcludeerd dat geen sprake is geweest van een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals primair is ten laste gelegd, is vereist dat uit de bewijsmiddelen volgt dat bij de verdachte op zijn minst sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid en/of onachtzaamheid.
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zodanig onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam is geweest dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dit brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van deze bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
Gang van zaken
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 4 juli 2023 iets na 17.00 uur rijdt de verdachte in zijn BMW 330e iPerformance op de linkerrijstrook van Buitenveldertselaan in Amsterdam richting de A10. Hij rijdt vlak voor de kruising met de Arent Janszoon Ernststraat minimaal 78 en maximaal 89 kilometer per uur. De maximaal toegestane snelheid is daar 50 kilometer per uur. Het verkeerslicht voor het verkeer richting de A10 staat op groen. De verdachte wil de kruising oversteken. Op dat moment fietst [slachtoffer] ook de kruising op. Hij fietst over de Arent Janszoon Ernststraat , komt uit de richting van het Gelderlandplein en gaat in de richting van de Van der Boechorststraat . Hij steekt over aan de voor hem linkerkant van de kruising en komt voor de verdachte van rechts. Het verkeerslicht voor fietsers staat op dat moment op rood. De verdachte rijdt op of ter hoogte van het zebrapad [slachtoffer] aan die als gevolg van de aanrijding komt te overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte een ander voertuig rechts heeft ingehaald en vervolgens weer is gewisseld naar de linkerrijstrook, zodat zij dit onderdeel van de primaire tenlastelegging niet bewezen vindt.
Verklaring van de verdachte
Bij de politie heeft de verdachte op de vraag of hij heeft geremd op het moment dat de fietser in beeld kwam, geantwoord dat hij niet op hem heeft geanticipeerd. Hij heeft verklaard dat zijn vriendin had aangegeven dat er een busje rechts naast hen reed en dat hij het slachtoffer daarom niet heeft gezien. Toen het slachtoffer bij hem in beeld kwam was hij al bij de stopstreep en verdachte denkt dat hij het slachtoffer al heeft geraakt nog voor hij aan het remmen was en kon reageren. Ter zitting heeft de verdachte onder meer verklaard dat hij op de linkerrijstrook reed, zag dat hij groen licht had en dat bij het naderen van de kruising zijn zicht naar rechts werd geblokkeerd door het busje dat op de rechterrijstrook reed.
Schuld?
Of een enkele verkeersovertreding (zoals te hard rijden) voldoende is om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan te nemen hangt af van verschillende factoren, waaronder de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Tot die omstandigheden moet ook gerekend worden de plaats waar dat gebeurt.
De kruising van de Buitenveldertselaan met de Arent Janszoon Ernststraat is een relatief grote kruising; de Buitenveldertselaan bestaat uit twee rijbanen die worden gescheiden door een trambaan. De rijbanen bestaan uit twee rijstroken. De rijbaan richting de A10 bestaat bij de kruising met de Arent Janszoon Ernststraat uit drie rijstroken: twee stroken voor verkeer dat rechtdoor wil rijden en één strook voor verkeer dat naar rechts wil afslaan. Fietsers die op de Arent Janszoon Ernststraat fietsen, komende uit de richting van het Gelderlandplein en gaande in de richting van de Van der Boechorststraat , kunnen de kruising met de Buitenveldertselaan zowel rechts als links oversteken. Het verkeer wordt geregeld door verkeerslichten. De maximum toegestane snelheid op de Buitenveldertselaan is 50 kilometer per uur.
Van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers aan wie hij voorrang moet verlenen of met wie hij anderszins in zijn rijgedrag rekening moet houden. Het is voor iedereen die regelmatig in Amsterdam aan het verkeer deelneemt bekend dat voetgangers en fietsers zich niet altijd aan de verkeersregels houden en niet zelden rode verkeerslichten negeren.
Gelet op de hiervoor beschreven kruising mag van een voorzichtig verkeersdeelnemer die ter plaatse bekend is, worden verwacht dat hij tijdig zijn snelheid aanpast aan de gegeven situatie, de kruising behoedzaam nadert en extra oplettend is in verband met mogelijk kruisend verkeer, fietsers op het fietspad en voetgangers op de voetgangersoversteekplaats, ook als het verkeerslicht voor die verkeersdeelnemer groen uitstraalt. Dat geldt eens te meer als het zicht op een gedeelte van de kruising wordt ontnomen door ander verkeer. Bestuurders moeten immers, zo is ook uitdrukkelijk in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) bepaald, hun voertuig tot stilstand kunnen brengen, over de afstand waarover zij de weg kunnen overzien en waarover deze vrij is.
De verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig over de kruising reed en dat hem bekend is dat in Amsterdam fietsers en voetgangers vaak door rood verkeerslichten rijden.
De verdachte reed vlak voor de kruising met de Arent Janszoon Ernststraat tussen 78 en maximaal 89 kilometer per uur. Hij had naar eigen zeggen geen of onvoldoende zicht op het verkeer dat van rechts zou kunnen komen doordat zijn zicht werd geblokkeerd door een busje op de rechterrijstrook.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in aanmerkelijke mate is afgeweken van het vorenbedoelde benodigde (voldoende voorzichtige) gedrag. De verdachte is met een veel hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan, komen aanrijden en heeft zijn snelheid niet aangepast aan de situatie, maar is blijven doorrijden met een snelheid die hoger was dan de daar geldende maximumsnelheid en veel te hoog was voor een veilige oversteek ter plaatse. De verdachte kon niet zien of er verkeer van rechts kwam, doordat er een busje op de strook naast hem reed. Hij heeft dus niet kunnen nagaan of er onverwacht verkeer van rechts kwam en daarop kunnen anticiperen. Toen hij het slachtoffer in beeld kreeg, was het al te laat. Als de verdachte tijdig zijn snelheid zou hebben aangepast, zou hij meer tijd hebben gehad om de overstekende fietser te zien. Doordat de verdachte pas op het allerlaatste moment heeft gezien dat er iemand van rechts overstak, heeft hij niet tijdig kunnen remmen en/of uitwijken om een aanrijding te voorkomen. Uit de omstandigheid dat hij het slachtoffer heeft aangereden, blijkt dat hij daartoe niet in staat was en dat hij in onvoldoende mate gelet heeft op het direct voor hem gelegen weggedeelte waarover de fietser overstak. Dit is verwijtbaar handelen van de verdachte.
Gelet op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en is derhalve van oordeel dat het ongeval aan de verdachte zijn schuld te wijten is.
De omstandigheid dat het slachtoffer door rood fietste, doet niet af aan de schuld van de verdachte. Verkeersdeelnemers moeten altijd bedacht zijn op de mogelijkheid dat er iets onverwachts kan gebeuren. Daarbij geldt voor (onder anderen) automobilisten dat zij er rekening mee moeten houden dat ook kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals voetgangers en fietsers, verkeersfouten kunnen maken. Het is een feit van algemene bekendheid dat naarmate er harder gereden wordt, de kans op een ongeval toeneemt en dat naarmate de snelheid hoger is, een aanrijding ernstiger letsel veroorzaakt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat
hij op 4 juli 2023 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Buitenveldertselaan , zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Buitenveldertselaan , komende uit de richting van Amstelveen, en gaande in de richting van de A10,
- terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend was,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
- terwijl verdachte reed met een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die veel te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
verdachte heeft de kruising van de Arent Janszoon Ernststraat met een snelheid tussen de 78 en 89 km/u genaderd, terwijl een maximumsnelheid van 50 km/u geldend is,
verdachte is, aangekomen bij de kruising met de Arent Janszoon Ernststraat , rechtdoor de kruising opgereden,
verdachte heeft zich bij naderen van de kruising niet tijdig en voldoende, vergewist en/of is zich niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen dat de voornoemde kruising vrij was van enig kruisend verkeer,
verdachte heeft vervolgens niet afgeremd en is niet uitgeweken voor voornoemde [slachtoffer] ,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit (verkort) vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring in een aanvulling op het vonnis opgenomen. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en dat de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende 2 jaar wordt ontzegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij het opleggen van een straf met het volgende rekening te houden. De verdachte is nooit eerder veroordeeld voor een misdrijf. Hij is een jongeman die normaal meedraait in deze samenleving en daar zijn steentje aan bijdraagt. Hij heeft gestudeerd en heeft inmiddels een vaste baan. Ten tijde van het ongeval was de verdachte 22 jaar. Mogelijk was hij toen nog onvoldoende doordrongen van de eventuele consequenties van te snel rijden, of van niet goed opletten op de snelheid. Hij heeft veel spijt van wat er is gebeurd en heeft daar ook nog altijd veel last van. Hij kon er lang niet goed van slapen, en nog steeds niet. De verdachte zal de rest van zijn leven moeten leven met wat er is gebeurd. Hij heeft zich schuldbewust getoond en zijn spijt betuigd. Hij zou, zoals eerder aangegeven, graag in gesprek willen met de nabestaanden. De verdachte heeft ten slotte zijn rijbewijs nodig voor zijn werk en voor het vervoeren van zijn gehandicapte broertje.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Op 4 juli 2023 heeft de verdachte doordat hij veel te hard reed een tragisch verkeersongeval veroorzaakt. De verdachte heeft [slachtoffer] aangereden die aan de gevolgen van het ongeval op 76-jarige leeftijd is overleden. Het moet voor de nabestaanden en anderen voor wie hij dierbaar was een hard gelag zijn dat het slachtoffer zo aan zijn einde is gekomen.
De verdachte, die weliswaar voorrang had omdat hij door groen reed en het slachtoffer door rood fietste, zal moeten leven met de gedachte dat door zijn onvoorzichtigheid en onoplettendheid het slachtoffer is komen te overlijden. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee, dat de verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan het slachtoffer en zijn familie aangedane leed inziet en dat hij daarover zijn spijt heeft betuigd.
De rechtbank laat in het nadeel van de verdachte meewegen dat hij eerder een strafbeschikking heeft opgelegd gekregen voor te hard rijden en voor het rijden zonder rijbewijs en dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde in een proeftijd reed, zoals blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie op naam van de verdachte.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht; de vertrekpunten die strafrechters hanteren bij het bepalen van straffen. Bij een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en de vaststelling dat de verdachte aanmerkelijke schuld heeft aan het veroorzaken van het verkeersongeval als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden, wordt een taakstraf van 240 uur met daarnaast een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar als uitgangspunt genoemd.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval en het tijdsverloop, het verkeersongeval heeft alweer bijna anderhalf jaar geleden plaatsgevonden, aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten. Zij acht een taakstraf van 160 uur subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis passend. Een (gedeeltelijk voorwaardelijke) ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van een jaar is hier ook op zijn plaats. De verdachte heeft twee jaar geleden een strafbeschikking opgelegd gekregen wegens te hard rijden en hij heeft opnieuw te hard gereden, dit keer met een fatale afloop. In de omstandigheid dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en het vervoeren van zijn gehandicapte broertje en een langdurige onvoorwaardelijke ontzegging tot gevolg zou kunnen hebben dat hij geen inkomsten meer zou hebben, wordt aanleiding gezien om een gedeelte van de ontzegging voorwaardelijk op te leggen. De voorwaardelijke ontzegging strekt er mede toe de verdachte ervan te doordringen zich aan de maximumsnelheid te houden en daar waar nodig aan te passen en de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer te betrachten.
9.1.
Vordering benadeelde partij
[benadeelde partij] , een van de nabestaanden van [slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert vergoeding van de uitvaartkosten van € 16.478,99,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. De vordering is onderbouwd met een rekening van 5 september 2023 van uitvaartcentrum Bouwens. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen,
De verdediging heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat het ongeval (mede) is veroorzaakt doordat het slachtoffer door rood is gefietst. Zij heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar wel gevraagd kritisch naar de vordering te kijken.
In geval van een aanrijding tussen een motorrijtuig en een fietser is artikel 185 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing. Dit artikel bepaalt dat wanneer een motorrijtuig dat op de weg rijdt betrokken is bij een verkeersongeval, waardoor schade wordt toegebracht aan een niet door dat motorrijtuig vervoerd persoon, de eigenaar van het motorrijtuig verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht.
De rechtbank verstaat het verweer van de verdediging dat het ongeval (mede) is veroorzaakt doordat het slachtoffer door rood is gefietst als een beroep eigen schuld. De verdachte heeft dat bij de politie ook met zoveel woorden gezegd.
Wanneer de eigenaar van het motorrijtuig in beginsel krachtens artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994 aansprakelijk is, omdat hij overmacht niet aannemelijk heeft gemaakt, maar er wel een fout van de fietser of voetganger is, zonder dat evenwel sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, eist de billijkheid bij de verdeling van deze schade over de betrokkenen dat ten minste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar. Deze regel is gegrond op de billijkheid als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW en geldt specifiek voor de aansprakelijkheid van het motorrijtuig jegens ‘kwetsbare’ verkeersdeelnemers. Dit brengt mee dat deze eigenaar in ieder geval aansprakelijk is voor de helft van de schade van de fietser of voetganger. Ten aanzien van de andere helft is in beginsel beslissend in hoeverre de – foutieve – gedragingen van de eigenaar en de fietser of voetganger tot de schade hebben bijgedragen. [2]
Uit de bewezenverklaring volgt dat geen sprake is van overmacht aan de zijde van de verdachte. Voorts is gesteld noch gebleken van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van het slachtoffer. Dit brengt mee dat gelet op de 50%-regel betekent dat de verdachte in ieder geval de helft van de schade van de benadeelde partij aan hem moet vergoeden.
Een beroep op eigen schuld brengt mee dat de rechtbank moet onderzoeken of naar de maatstaven van artikel 6:101 BW meer dan 50% van de schade ten laste van de verdachte moet worden gebracht. Dit kan het geval zijn omdat ofwel de gedragingen van de verdachte in verhouding tot die van het slachtoffer voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen, of omdat de in artikel 6:101 lid 1 BW bedoelde billijkheid, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een zodanige verdeling eist dan wel eist dat de schade geheel ten laste van de verdachte komt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen, kan worden geconcludeerd dat het aandeel van de verdachte aan het ongeval minimaal 50% is. Dit betekent dat hij in elk geval 75% van de gevorderde schadevergoeding, welke vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, moet betalen. De vordering zal daarom voor 75% (€ 12.359,24) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De benadeelde partij zal in het resterende gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
9.2.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt in het belang van [benadeelde partij] – als extra waarborg voor betaling aan hem – de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf van 160 (honderdzestig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren (heeft) verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 (tachtig) dagen.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf – 9 (negen) maanden – niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 12.359,24 (twaalfduizend driehonderdnegenenvijftig euro en vierentwintig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] .
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die [benadeelde partij] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [benadeelde partij] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de staat € 12.359,24 (twaalfduizend driehonderdnegenenvijftig euro en vierentwintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 96 (zesennegentig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822,
2.HR 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0526,