9.1.Vordering benadeelde partij
[benadeelde partij] , een van de nabestaanden van [slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert vergoeding van de uitvaartkosten van € 16.478,99,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. De vordering is onderbouwd met een rekening van 5 september 2023 van uitvaartcentrum Bouwens. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen,
De verdediging heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat het ongeval (mede) is veroorzaakt doordat het slachtoffer door rood is gefietst. Zij heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar wel gevraagd kritisch naar de vordering te kijken.
In geval van een aanrijding tussen een motorrijtuig en een fietser is artikel 185 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing. Dit artikel bepaalt dat wanneer een motorrijtuig dat op de weg rijdt betrokken is bij een verkeersongeval, waardoor schade wordt toegebracht aan een niet door dat motorrijtuig vervoerd persoon, de eigenaar van het motorrijtuig verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht.
De rechtbank verstaat het verweer van de verdediging dat het ongeval (mede) is veroorzaakt doordat het slachtoffer door rood is gefietst als een beroep eigen schuld. De verdachte heeft dat bij de politie ook met zoveel woorden gezegd.
Wanneer de eigenaar van het motorrijtuig in beginsel krachtens artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994 aansprakelijk is, omdat hij overmacht niet aannemelijk heeft gemaakt, maar er wel een fout van de fietser of voetganger is, zonder dat evenwel sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, eist de billijkheid bij de verdeling van deze schade over de betrokkenen dat ten minste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar. Deze regel is gegrond op de billijkheid als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW en geldt specifiek voor de aansprakelijkheid van het motorrijtuig jegens ‘kwetsbare’ verkeersdeelnemers. Dit brengt mee dat deze eigenaar in ieder geval aansprakelijk is voor de helft van de schade van de fietser of voetganger. Ten aanzien van de andere helft is in beginsel beslissend in hoeverre de – foutieve – gedragingen van de eigenaar en de fietser of voetganger tot de schade hebben bijgedragen.
Uit de bewezenverklaring volgt dat geen sprake is van overmacht aan de zijde van de verdachte. Voorts is gesteld noch gebleken van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van het slachtoffer. Dit brengt mee dat gelet op de 50%-regel betekent dat de verdachte in ieder geval de helft van de schade van de benadeelde partij aan hem moet vergoeden.
Een beroep op eigen schuld brengt mee dat de rechtbank moet onderzoeken of naar de maatstaven van artikel 6:101 BW meer dan 50% van de schade ten laste van de verdachte moet worden gebracht. Dit kan het geval zijn omdat ofwel de gedragingen van de verdachte in verhouding tot die van het slachtoffer voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen, of omdat de in artikel 6:101 lid 1 BW bedoelde billijkheid, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een zodanige verdeling eist dan wel eist dat de schade geheel ten laste van de verdachte komt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen, kan worden geconcludeerd dat het aandeel van de verdachte aan het ongeval minimaal 50% is. Dit betekent dat hij in elk geval 75% van de gevorderde schadevergoeding, welke vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, moet betalen. De vordering zal daarom voor 75% (€ 12.359,24) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De benadeelde partij zal in het resterende gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.