Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de veroordeelde verzocht om kwijtschelding of vermindering van een ontnemingsmaatregel van € 125.000,-. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gerechtshof Amsterdam in eerdere arresten, met name op 24 juli 2001 en 14 november 2002, een bedrag van € 155.834,40 verbeurd had verklaard, maar dit bedrag niet in mindering was gebracht op de ontnemingsmaatregel. De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad in overweging genomen, waarin is gesteld dat verbeurdverklaarde bedragen in mindering moeten worden gebracht op ontnemingsbeslissingen. De rechtbank concludeert dat het verzoek van de veroordeelde moet worden toegewezen, omdat er geen bewijs is dat het verbeurdverklaarde bedrag is meegenomen in de vaststelling van de betalingsverplichting. De rechtbank heeft daarom het openstaande bedrag op nihil gesteld.