ECLI:NL:RBAMS:2024:7247

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
13/252193-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en rechtsbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en gedetineerd in Nederland, werd aangeklaagd voor meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met zware mishandeling en overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen en de mogelijkheid van een eerlijk proces beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon bij overlevering zou worden blootgesteld aan onmenselijke behandeling vanwege de overbevolking in Poolse gevangenissen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon in gevaar zou komen en dat de overlevering aan de eisen van de Overleveringswet voldoet. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/252193-24
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 7 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 september 2023 door
the Regional Court [Sąd Okręgowy] in Zamość, Second Penal Division,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] , Polen op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 oktober 20224, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.S. Altena, die waarneemt haar kantoorgenoot mr. R. Zilver, beiden advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB en de aanvullende informatie van 11 september 2024 vermeldt:
I.
judgment of 23 March 2016 of the District Court [Sąd Rejonowy] in Zamość, Second Penal Division(II K 347/14)
,in hoger beroep beoordeeld in het
judgment of the Regional Court [Sąd Okręgowy] of 6 September 2016(II Ka 399/16);
II.
judgment of 24 November 2020 of the District Court in Zamość, Second Penal Division, which became valid and enforceable on 2 December 2020(II K 840/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar (II K 347/14 en II Ka 399/14) inzake vonnis/arrest onder I. Tevens wordt de overlevering verzocht ten behoeve van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar (II K 840/20) voor vonnis II, beiden door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De straf in vonnis/arrest II K 347/14 en II Ka 399/14 moet nog in zijn geheel uitgezeten worden. Van de straf van het vonnis met nummer II K 840/20 resteren volgens het EAB nog één jaar, twee maanden en 17 dagen. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Vonnis met nummer II K 840/20
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in het vonnis met nummer II K 840/20 heeft geleid.
Vonnis met nummer II K 347/14 en arrest met nummer II Ka 399/14
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Uit het EAB en de aanvullende informatie van 11 september 2024 volgt dat er hoger beroep heeft plaatsgevonden en dat tegen de beslissing met nummer II Ka 399/14 geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, maar dat zich een omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. In de aanvullende informatie van 11 september 2024 staat immers vermeld dat de opgeëiste persoon op 6 juni 2016 (dus tijdig) in persoon is opgeroepen voor het proces in hoger beroep. Tevens is vermeld dat hij daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Daarom is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing.
De vrijheidsstraf in deze zaak is – zo blijkt eveneens uit de aanvullende informatie - aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the District Court in Zamośćvan 9 februari 2021 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf (opgelegd bij arrest met nummer II Ka 399/14) bevolen vanwege een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit, begaan tijdens de proeftijd.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [5] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 9 februari 2021 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [6] In dit geval is de opgeëiste persoon bij het vonnis met nummer II K 840/20 veroordeeld voor nieuwe feiten (begaan gedurende de proeftijd) en dit vonnis is de reden waarom de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd. Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij dat proces. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
stoffen/voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid/vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [8]

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon bij overlevering zal worden blootgesteld aan een vernederende of onmenselijke behandeling vanwege de detentieomstandigheden ook voor personen die een gevangenisstraf uitzitten in Polen. De raadsvrouw verwijst hierbij naar het rapport van het
Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishmentvan 22 februari 2024 (hierna: het CPT), waaruit volgt dat sprake is van overbevolking en er geen sprake is van een persoonlijke levensruimte van 4 m2. Dit wordt bevestigd door het overgelegde nieuwsbericht waarin de Poolse minister van Justitie zegt dat de gevangenissen overvol zijn en dat er 20.000 gevangenen worden vrijgelaten in verband met overbevolkte gevangenissen. Het regime in gewone gevangenissen mag dan beter zijn dan de
remand prisons, maar dat betekent niet dat er daarom vanuit kan worden gegaan dat het regime voldoet aan alle vereisten. Overbevolking in een gevangenis impliceert dat het moeizaam is om te voldoen aan de vereisten van het aantal vierkante meters persoonlijke ruimte per persoon. Daarom ziet de verdediging wel degelijk aanleiding om vragen hierover te stellen aan de uitvaardigende lidstaat dan wel het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het CPT-rapport met name zorgen laat zien met betrekking tot detentie van voorlopig gedetineerden in
remand prisonsen dat dit – anders dan gesteld door de raadsvrouw – niet geldt voor de gevangenissen waar straffen worden uitgezeten, waardoor de opgeëiste persoon ook geen gevaar loopt te worden onderworpen aan een onmenselijk of vernederend behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
De rechtbank heeft ook ambtshalve kennis genomen van de rapportage van het CPT van 22 februari 2024. Deze rapportage heeft (voornamelijk) betrekking op detentieomstandigheden in het voorlopige hechtenis-regime, vreemdelingendetentie en het verblijf in psychiatrisch penitentiaire centra. In het geval van de opgeëiste persoon wordt zijn overlevering door de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht voor de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde gevangenisstraf. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon in een psychiatrisch gespecialiseerde detentie-instelling zal worden geplaatst. De bevindingen uit de CPT-rapportage bevatten geen gegevens die duiden op een reëel gevaar dat personen - zoals de opgeëiste persoon - die een gevangenisstraf moeten ondergaan, onmenselijk of vernederend worden behandeld zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. De rechtbank beschikt ook overigens niet over dergelijke gegevens. De rechtbank is van oordeel dat het overgelegde nieuwsbericht niet dergelijke objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens bevat. Hetgeen in dit nieuwsbericht naar voren wordt gebracht kan dus niet meebrengen dat niet langer van het eerdere oordeel van de rechtbank kan worden uitgegaan. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden om vragen te stellen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285 Wetboek van Strafrecht, 2, 10 en 11a Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court [Sąd Okręgowy] in Zamość, Second Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)), punt 53.
7.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
8.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (