ECLI:NL:RBAMS:2024:7245

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
13/234416-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Roemenië

Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Câmpulung Court in Roemenië. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering beoordeeld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was en zelf hoger beroep had ingesteld, wat de verdediging niet in gevaar bracht. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en heeft de overlevering toegestaan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/234416-24
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 1 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juli 2024 door
Câmpulung Court (Judecătoria Câmpulung), Argeş county(Roemenië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Petrescu, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
criminal sentence no. 19/22.01.2024, reference: file no. 3081/205/2022 of Câmpulung Court, [provincie] countyvan 22 januari 2024. Uit de aanvullende informatie van 17 september 2024 blijkt dat in hoger beroep in deze zaak is geoordeeld bij arrest van
Court of Appeal Pitesti file no. 512/A/4.06.2024van 4 juni 2024.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en 20 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon bij geen enkele zitting aanwezig is geweest, niet in eerste aanleg en niet in hoger beroep. Geen van de omstandigheden van artikel 12 OLW doen zich voor en hij had geen advocaat gemachtigd advocaat, sterker nog: onduidelijk is wie de advocaat is die door de rechtbank was aangewezen. Daarbij blijkt uit de samenvatting van het strafdossier zoals dat door de raadsvrouw (deels vertaald) is overgelegd, dat de opgeëiste persoon vast zat vanaf 6 december 2023 voor een andere strafzaak. Voor die andere strafzaak is hij wel gedagvaard in de gevangenis, terwijl hij voor deze zaak op zijn huisadres is gedagvaard. Omdat hij vast zat, heeft hij de oproep niet ontvangen. Dit alles is in strijd met artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is in zijn verdediging geschaad en daarom moet de overlevering worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen het proces in hoger beroep aan artikel 12 OLW moet worden getoetst. Uit de stukken blijkt weliswaar dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was in de procedure die tot het arrest heeft geleid, maar er is reden om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Uit de aanvullende informatie van 17 en 23 september 2024 volgt dat in hoger beroep door het
Court of Appeal of Pitestiop 4 juni 2024 arrest is gewezen en dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 17 en 23 september 2024 volgt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was bij het proces. De opgeëiste persoon heeft vervolgens zelf hoger beroep ingesteld. Op de zitting van 3 oktober 2024 heeft hij bevestigd dat dit het geval was, en dat hij ten tijde van het instellen van het beroep in Roemenië vast zat in een andere zaak. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij op 10 februari 2024 is vrijgelaten. Vervolgens is hij – zo blijkt uit de aanvullende informatie van 23 september 2024 – in hoger beroep gedagvaard op het adres dat was “indicated in the application” (naar de rechtbank begrijpt: de “application” van het hoger beroep). De opgeëiste persoon heeft ter zitting eveneens verklaard dat hij in de periode na zijn vrijlating op zijn adres in Câmpulung verbleef en niet verhuisd is.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit dat een beroepsprocedure liep en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het door hem opgegeven adres. Overlevering leidt daarom niet tot een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De enkele niet-onderbouwde stelling van de opgeëiste persoon dat hij in eerste aanleg niet aanwezig was en dat hij geen oproep voor het hoger beroep heeft ontvangen op zijn huisadres, is onvoldoende om niet uit te gaan van de informatie in het EAB en de aanvullende informatie.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat uit de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest) voortvloeit voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd, met name vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen. [5]
In de brief van 23 september 2024 van de politiechef van de gevangenispolitie en Hoofdcommissaris van de penitentiaire politie staat onder meer het volgende:
(…) met betrekking tot het verzoek van de Nederlandse autoriteiten, met betrekking tot de detentieomstandigheden waarvan de genoemde [opgeëiste persoon] (geboren op [geboortedag] 1982, woonachtig in provincie [provincie] , veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 20 dagen), in het geval dat hij zou worden overgeleverd aan Roemenië, informeren wij u over het volgende:
In het geval dat de persoon van zijn vrijheid is beroofd wordt hij overgedragen aan de Roemeense autoriteiten op de luchthaven Henri Coandă in Boekarest, zal hij in eerste instantie worden geplaatst in de Penitentiaire Inrichting Boekarest-Rahova om in de quarantaineperiode te blijven, voor een periode van 21 dagen, in een kamer die hem een minimale ruimte van 3 m² biedt.
(…)
Iedere persoon die tijdens de quarantaine- en observatieperiode van zijn vrijheid wordt beroofd, heeft het recht op een dagelijkse wandeling van 2 uur. Bovendien krijgt iedere gedetineerde een reeks activiteiten aangeboden waaruit hij kan kiezen, waardoor de mogelijkheid ontstaat om een veel langere periode buiten de detentieruimte door te brengen, als hij daarvoor kiest.
(…)
Afhankelijk van de hoogte van de straf zal hij de initiële vrijheidsstraf hoogstwaarschijnlijk in het semi-open regime uitzitten. Tegelijkertijd zal hij, gezien zijn woonplaats, om te beginnen, hoogstwaarschijnlijk zijn straf uitzitten in de gevangenis van Mioveni.
(…)
de gevangenen die hun straf uitzitten in een semi-open regime de mogelijkheid om hun vrije tijd de hele dag buiten de detentieruimte door te brengen. Ze worden alleen op de kamers toegelaten voor het serveren van de maaltijd en een half uur voor de avondoproep. Concluderend kan worden gesteld dat deze categorie gedetineerden, afgezien van de tijd bestemd voor deelname aan activiteiten en programma’s en het uitoefenen van rechten, hun vrije tijd buiten de detentieruimte, in de open lucht, kan doorbrengen en vrijwel alleen gebruik kan maken van de detentieruimte om uit te rusten of voor diverse administratieve en persoonlijke hygiëneonderhoudsactiviteiten.
(…)
De genoemde [opgeëiste persoon] zal gebruik maken van een minimale individuele ruimte van 3 m², gedurende de gehele periode van uitvoering van het vonnis, met uitzondering van de plaatsing binnen het open regime, gedurende welke hij zal gebruik maken van 4 m², inclusief het bed en gerelateerd meubilair, zonder rekening te houden met de ruimte die bedoeld is voor de sanitaire groep, waarbij het aantal gedetineerden wordt geconfigureerd op basis van de oppervlakte van de kamer. Elke gedetineerde krijgt een individueel bed, uitgerust met specifieke benodigdheden.
Gezien het uitdrukkelijke verzoek van de autoriteiten in Nederland zal de genoemde[opgeëiste persoon](…) op grond van de goede samenwerking op het gebied van internationaal recht,niet in hechtenis worden genomen in de gevangenis van Giurgiu.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor overlevering.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Câmpulung Court (Judecătoria Câmpulung), Argeş county(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629 en rechtbank Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.