ECLI:NL:RBAMS:2024:7233

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
81/190177-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met inburgeringsexamens en valsheid in geschrift door bestuurders van taalschool

In de zaak tegen [verdachte 1] heeft de rechtbank Amsterdam op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak die betrekking heeft op ernstige fraude met inburgeringsexamens en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte 1] en zijn medebestuurder [verdachte 2] zich schuldig hebben gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan een onderneming die op grote schaal fraudeerde met inburgeringsexamens en valse verklaringen van deelname aan cursussen. Dit leidde tot een onrechtmatige verkregen verblijfsvergunning voor vreemdelingen, die zonder de vereiste kennis het inburgeringsexamen konden behalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten een bedrag van € 2.862.025,00 hebben witgewassen, afkomstig van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De rechtbank sprak [verdachte 1] vrij van mensensmokkel, omdat niet bewezen was dat hij behulpzaam was geweest bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf aan personen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schade die aan de samenleving is toegebracht door de frauduleuze praktijken van de verdachten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/190177-22 (Benbrook)
Datum uitspraak: 22 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte 1] ,
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 3, 4, 7 en 8 oktober 2024. Op de terechtzitting van 22 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.B.A. Frakking en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast is de verdediging in de gelegenheid gesteld schriftelijk dupliek te voeren. Deze dupliek heeft de rechtbank op 10 oktober 2024 ontvangen. Ook hiervan heeft de rechtbank kennisgenomen.
De rechtbank heeft de zaak tegen verdachte gelijktijdig – doch niet gevoegd – behandeld met de zaken tegen de overige verdachten in het onderzoek Benbrook, te weten [verdachte 2] (81/190457-22), [verdachte 3] (81/179880-22) en [verdachte 4] (81/049327-22). De rechtbank doet gelijktijdig uitspraak in deze zaken.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van de volgende feiten:
1. in de periode van 15 juli 2016 tot en met 25 maart 2019 medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt;
subsidiair ten laste gelegd als het feitelijk leiding geven aan [verdachte 3] bij het medeplegen van deze gedragingen;
2. in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 14 december 2018 feitelijk leiding geven aan [verdachte 3] bij het medeplegen van het valselijk opmaken van acht verklaringen deelname cursus;
subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van deze gedragingen;
3. in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 14 december 2018 medeplegen van het afleveren of voorhanden hebben van acht valse verklaringen deelname cursus;
subsidiair ten laste gelegd als het feitelijk leiding geven aan [verdachte 3] bij het medeplegen van deze gedragingen;
4. in de periode 2 maart 2017 tot en met 10 oktober 2022 medeplegen van gewoontewitwassen van in totaal € 2.886.399,58;
subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van schuldwitwassen;
5. in de periode van 15 juli 2016 tot en met 25 maart 2019 medeplegen van het opzettelijk inbreuk maken op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, door van (onderdelen van) inburgeringsexamens van de Dienst Uitvoering Onderwijs opnames te maken, meermalen gepleegd;
subsidiair ten laste gelegd als het feitelijk leiding geven aan [verdachte 3] bij het medeplegen van deze gedragingen;
6. in de periode van 15 juli 2016 tot en met 25 maart 2019 medeplegen van het opzettelijk inbreuk maken op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, door opnames van (onderdelen van) inburgeringsexamens van de Dienst Uitvoering Onderwijs openlijk ter verspreiding aan te bieden, ter verveelvoudiging en/of ter verspreiding voorhanden te hebben en/of te bewaren uit winstbejag;
subsidiair ten laste gelegd als het feitelijk leiding geven aan [verdachte 3] bij het medeplegen van deze gedragingen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht.

3.Inleiding

Het onderzoek Benbrook start naar aanleiding van een anonieme melding gericht aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) op 17 juli 2017. In deze melding wordt gesproken over grootschalige fraude met inburgeringsexamens en facturen van lessen. Er zou gebruik worden gemaakt van brilcamera’s en de examenvragen zouden niet meer geheim zijn. De melder verwijst naar een bedrijf gevestigd aan de [straatnaam 1] . DUO vermoedt dat het om [verdachte 3] (hierna: [verdachte 3] ) gaat. Op 19 september 2017 belt een verbalisant van het Team Heimelijke Informatie Inwinning (hierna: THI) naar [verdachte 3] op de [straatnaam 1] . Op 21 september 2017 bezoekt de verbalisant deze vestiging, waar hij van een vertegenwoordiger van [verdachte 3] te horen krijgt dat er twee mogelijkheden zijn voor iemand die een inburgeringsexamen moet afleggen. De eerste mogelijkheid is het volgen van een examentraining waarbij enkel en alleen wordt getraind op examenvragen, waarbij [verdachte 3] over alle examenvragen van DUO beschikt. De tweede mogelijkheid is je voordoen als analfabeet en dat [verdachte 3] verantwoordt dat je 600 uur les hebt gehad, terwijl dat in feite niet zo is. Na dit bezoek zet het onderzoek zich voort. Op 4 juli 2018 worden meerdere panden van [verdachte 3] en woningen doorzocht. Op 25 maart 2019 volgt nog een zoeking. Een groot aantal documenten en digitale bestanden wordt in beslag genomen en onderzocht en meerdere personen worden gehoord.
Volgens het Openbaar Ministerie volgt uit het onderzoek Benbrook dat [verdachte 3] zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel, valsheid in geschrift en inbreuk maken op het auteursrecht van een ander. De bestuurders van [verdachte 3] , [verdachte 1] en [verdachte 2] , zouden hierbij als feitelijk leidinggevenden hebben opgetreden en zich daarnaast schuldig hebben gemaakt aan gewoontewitwassen. Ten aanzien van een derde persoon, [verdachte 4] , wordt door het Openbaar Ministerie geconcludeerd dat hij een deel van de door [verdachte 3] gepleegde strafbare feiten heeft medegepleegd, namelijk mensensmokkel en inbreuk maken op het auteursrecht van een ander.

4.Formele voorvragen

4.1.
De geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft betoogd dat de dagvaarding met betrekking tot feit 4 (het witwasverwijt) nietig dient te worden verklaard omdat de dagvaarding onvoldoende concreet is en daarmee niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Door dit gebrek wordt de verdediging bemoeilijkt in het voeren van haar verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding met betrekking tot feit 4 geldig is.
Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat uit de tekst van de tenlastelegging, bezien tegen de achtergrond van het onderliggende dossier en het verhandelde ter zitting, voldoende duidelijk blijkt waartegen de verdachte zich moet verdedigen. Het gaat om de verdenking van het witwassen van een aantal concreet genoemde bedragen, die ook zijn terug te vinden in het dossier. Of de officier van justitie de beschuldiging ten aanzien van die bedragen voldoende concreet met bewijsmiddelen heeft onderbouwd, is een kwestie die aan bod komt bij de waardering van het bewijs. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
4.2.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie en de verdediging hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van feit 5 (het opzettelijk inbreuk maken op het auteursrecht van een ander). Hiertoe hebben zij aangevoerd dat op grond van artikel 70, eerste lid en onder sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), het recht tot strafvordering van dit feit door verjaring na zes jaren vervalt. De termijn van verjaring vangt op grond van artikel 71 Sr aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Omdat de opnames van de inburgeringsexamens voor 4 juli 2018 zijn gemaakt, zijn de feiten verjaard.
De rechtbank overweegt als volgt. De verjaringstermijn vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (artikel 71 Sr). De verjaringstermijn van de onder feit 5 tenlastegelegde overtreding van de Auteurswet is 6 jaren. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde (artikel 72 lid 1 Sr). Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Onder een daad van vervolging wordt verstaan ‘elke formele daad uitgaande van het Openbaar Ministerie of de rechter om in de fase voorafgaand aan de tenuitvoerlegging tot een (uitvoerbare) rechterlijke beslissing te geraken’. [1] De vordering tot inbewaringstelling is een daad van vervolging die als stuiting van de verjaringstermijn kan worden beschouwd. Op 26 maart 2019 heeft de officier van justitie de inbewaringstelling van [verdachte 1] gevorderd. Deze vordering heeft een stuiting van de verjaring teweeggebracht. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van alle feiten op de tenlastelegging, inclusief feit 5.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 (subsidiair), 2 (primair), 3 (subsidiair), 4 en 6 (subsidiair).
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 6 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat [verdachte 3] deze feiten heeft gepleegd, waarbij [verdachte 1] en [verdachte 2] als feitelijk leidinggevenden hebben opgetreden. [verdachte 1] en [verdachte 2] waren vanaf de oprichting van [verdachte 3] bestuurders en hebben het beleid, de procedures en de werkwijze binnen de rechtspersoon bepaald. Zij hebben niet alleen het personeel van de rechtspersoon tot illegale activiteiten geïnstrueerd, maar hebben ook in meerdere gevallen zelf actief bijgedragen aan de gedragingen. Met betrekking tot het heimelijk opnemen van examens en deze ter verspreiding/verveelvoudiging aanbieden/voorhanden hebben (feit 6), kan bewezen worden dat [verdachte 1] daarop voorwaardelijk opzet had. Wat betreft het valselijk opmaken van urenverklaringen (feiten 2 en 3), volgt uit het dossier dat [verdachte 1] en [verdachte 2] hier samen de opdracht(en) toe hebben gegeven en aldus dat zij opzet op deze feiten hadden. Met deze gedragingen hebben verdachten zich ook schuldig gemaakt aan mensensmokkel, waarvan een beroep of gewoonte is gemaakt (feit 1). Door hen is namelijk hulp geboden aan vreemdelingen bij het via bedrog verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Daarmee is aan die personen hulp verschaft bij het verkrijgen van wederrechtelijk verblijf.
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie gesteld dat de betalingen van DUO aan [verdachte 3] , gedaan ten behoeve van vreemdelingen die moesten inburgeren, door [verdachte 1] en [verdachte 2] zijn witgewassen. Van dit feit hebben zij eveneens een gewoonte gemaakt.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte 1] van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat vrijspraak moet volgen omdat in geen geval sprake is geweest van het verlenen van hulp bij wederrechtelijk verblijf door verdachten. Ten aanzien van feiten 1, 2, 3 en 6 heeft de raadsman (verder) aangevoerd dat voor de betrokkenheid van [verdachte 1] bij deze feiten onvoldoende bewijs bestaat. Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde witwassen, heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de gehele omzet van [verdachte 3] een criminele herkomst heeft. Aangezien voor betrokkenheid van [verdachte 1] bij de overige feiten onvoldoende bewijs bestaat, kan ook niet worden bewezen dat [verdachte 1] wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat een deel van de omzet van [verdachte 3] van misdrijf afkomstig was. [verdachte 1] dient daarom van de gehele witwasbeschuldiging te worden vrijgesproken.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Algemeen: de inburgeringsplicht
Wanneer vreemdelingen langdurig in Nederland willen verblijven, moeten zij verplicht inburgeren en het inburgeringsexamen behalen. Sinds 1 januari 2015 bestaat het inburgeringsexamen uit de examenonderdelen lezen, schrijven, spreken, luisteren en kennis van de Nederlandse Maatschappij en Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (hierna: ONA). Het examen ONA bestaat uit twee delen, opdrachten maken (portfolio) en een 64 uur ONA-cursus of een eindgesprek. Indien men kiest voor de optie 64 uur ONA-cursus, dient zowel de cursist als de cursusinstelling een formulier Verklaring Deelname cursus ONA in te vullen, te ondertekenen en op te sturen naar DUO.
In bepaalde gevallen is het afleggen of behalen van het inburgeringsexamen niet vereist. Indien de vreemdeling een inburgeringscursus heeft gevolgd, dan zijn de voorwaarden om een ontheffing voor het examen te krijgen onder meer dat er minimaal 600 uur cursus is gevolgd en dat er minimaal vier keer geprobeerd is om de examens te halen. Indien de vreemdeling analfabeet is en de alfabetiseringscursus heeft gedaan, zijn de voorwaarden om een ontheffing voor het examen te krijgen onder meer dat er minimaal 600 uur cursus is gevolgd, waarvan minimaal 300 uur alfabetiseringscursus, en dat een ontheffing is aangevraagd met een formulier ‘Aanvraag ontheffing aantoonbaar geleverde inspanningen’.
Voor het volgen van lessen in de examenonderdelen, kunnen door migranten bij DUO leningen worden aangevraagd tot maximaal €10.000,00. De school waar men de lessen volgt, stuurt een factuur naar DUO en DUO betaalt uit. Indien men niet binnen de gestelde termijn van drie jaar slaagt, dan dient men de lening aan DUO terug te betalen.
5.3.2.
Vastgestelde feiten
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen, opgenomen in
bijlage II, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[verdachte 1] en [verdachte 2] zijn vanaf de oprichting de bestuurders en enig aandeelhouders van [verdachte 3] .
In 2018 en 2019 zijn in verscheidene vestigingen van [verdachte 3] en in de woningen van [verdachte 1] en [verdachte 4] filmopnames en screenshots van inburgeringsexamens aangetroffen. Daarnaast zijn er schriftelijke stukken en PowerPointpresentaties aangetroffen met daarin inburgeringsexamenvragen. Door het bedrijf [bedrijf 1] , beheerder van de afgeschermde database van examenvragen van DUO, is vastgesteld dat er in voornoemd materiaal in totaal 738 geheime examenvragen aanwezig waren. Deze vragen hadden niet in het bezit mogen zijn van [verdachte 3] dan wel [verdachte 1] of [verdachte 4] .
Werkwijze [verdachte 3]
Bij negen van de aangetroffen filmopnames is de identiteit van de betrokken examenkandidaat vastgesteld. Allen betreffen voormalig cursisten van [verdachte 3] . Een deel van hen bekent te hebben gefraudeerd bij onderdelen van het inburgeringsexamen. [verdachte 3] wordt hierbij als betrokkene genoemd. Over de werkwijze van [verdachte 3] verklaart cursist [naam cursist 1] dat er op [verdachte 3] twee manieren zijn om het inburgeringsexamen te halen. De eerste manier is dat er wordt gedaan alsof je 600 uren lessen hebt gevolgd, waarna je alle examens vier maal doet. Na te zijn gezakt, word je analfabeet verklaard en krijg je vrijstelling van het examen. De tweede manier is sneller en is als volgt. Je krijgt een klein apparaatje in je oor en een speciaal kledingstuk waarin een telefoon is geprepareerd. Terwijl je je examen maakt, kan iemand meekijken en antwoorden influisteren. [naam cursist 1] verklaart dat de eigenaar van de school, “ [verdachte 2] ”, heeft verteld dat dit een veilige methode is en dat veel mensen dit hebben gedaan. Cursisten [naam cursist 2] , [naam cursist 3] en [naam cursist 4] verklaren eveneens het examen te hebben afgelegd door middel van een camera en oortjes, waardoor iemand hen de antwoorden kon influisteren.
Zowel [naam cursist 1] , [naam cursist 2] als [naam cursist 3] verklaren over betrokkenheid van “ [verdachte 2] ” en herkennen [verdachte 2] als zijnde deze persoon. [naam cursist 4] verklaart hulp te hebben gekregen van een man genaamd “ [verdachte 4] ”, wiens nummer zij had gekregen van [verdachte 1] . [naam cursist 4] herkent [verdachte 4] als zijnde “ [verdachte 4] ”. [naam cursist 3] herkent [verdachte 4] ook en verklaart dat hij les gaf in schrijven en luisteren. [naam cursist 3] heeft verder verklaard dat de leraren op [verdachte 3] je helpen met het halen van je examen doordat zij de vragen hebben en ze je de antwoorden vertellen.
De verbalisant van het Team Heimelijk Inwinnen (THI) verklaart tijdens zijn bezoek aan [verdachte 3] in 2017 een soortgelijk aanbod te hebben gekregen om het inburgeringsexamen te halen. Nadat hij om informatie over een inburgeringsexamen heeft verzocht, spreekt hij met een persoon genaamd “ [naam] ”. [naam] vertelt hem dat er twee mogelijkheden zijn: of je kan je als cursist voordoen als analfabeet, waarbij [verdachte 3] verantwoordt dat je 600 uur les hebt gehad terwijl dat in feite niet zo is, of je kan examentraining volgen en hierbij worden ‘geholpen’ door [verdachte 3] . [verdachte 3] zou namelijk over alle examenvragen beschikken. Als cursist wordt je vervolgens getraind enkel en alleen op basis van deze examenvragen.
Ook andere cursisten van [verdachte 3] zijn ondervraagd. Veel van hen verklaren dat ze bij [verdachte 3] terecht zijn gekomen via vrienden en kennissen. [naam cursist 5] verklaart dat hij hoorde dat [verdachte 3] een hoog slagingspercentage had en dat op de school werd geoefend met examenvragen en antwoorden. Van een docent van [verdachte 3] ontving hij zo’n stapel met examenvragen en antwoorden, waarin 185 geheime examenvragen bleken te zitten. Eenzelfde stapel met vragen is aangetroffen in een pand van [verdachte 3] aan de [straatnaam 2] .
[naam cursist 6] verklaart dat zij zich bij [verdachte 3] had ingeschreven met als afspraak dat [verdachte 3] zou opgeven dat zij 64 lesuren ONA had gevolgd. In werkelijkheid had ze die lesuren niet gevolgd, maar dit deed [verdachte 3] bij iedereen. “
Hun doel is om geld te verdienen”, aldus [naam cursist 6] . Negentig procent van de leerlingen op [verdachte 3] zou dit hebben gedaan. Volgens [naam cursist 6] kostte de cursus € 1.250,00, waarvan € 850,00 naar de school ging en waarvan zij € 400,00 in Media Markt-bonnen ontving. Cursist [naam cursist 1] verklaart eveneens over het ontvangen van Media Markt-bonnen na zijn inschrijving bij [verdachte 3] . Deze werkwijze wordt bevestigd door de inbeslaggenomen administratie waarin zich contracten en facturen bevonden waaruit volgt dat er voor een ONA cursus € 1.250,00 door DUO werd betaald en dat [verdachte 3] daarvan 1/3 deel of € 400,00 in Media Markt- of VVV-bonnen uitkeerde aan de cursist. [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben verklaard dat zij hun leerlingen cadeaubonnen gaven.
In totaal verklaren acht cursisten dat ze van [verdachte 3] een verklaring deelname cursus hebben ontvangen, terwijl zij in feite geen of minder lesuren hebben gevolgd dan op deze verklaringen staat aangegeven. Cursist [naam cursist 7] verklaart dat ze niet weet hoeveel lesuren ze heeft gevolgd, maar uit haar verklaring volgt dat dit minder uren betreft dan op haar urenverklaring staat aangegeven.
Op grond van de aangetroffen video- en audiobestanden, wordt het volgende vastgesteld. De video-opnames zijn telkens gemaakt met een klein formaat device dat om de nek van een examenkandidaat hangt of is verborgen in een kledingstuk. Met de “AtHome Camera”-applicatie worden vervolgens videobeelden inclusief geluid gestreamd. Deze beelden worden tegelijkertijd opgeslagen. Tijdens het streamen van de beelden is een telefoonverbinding actief waarmee de examenkandidaat de antwoorden van de vragen doorgespeeld krijgt. Uit de bestandsnamen van aangetroffen video- en audiobestanden volgt dat het device waarmee is gefilmd gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: *7594).
Tijdens een doorzoeking in de woning van [verdachte 4] is een tas aangetroffen met meerdere telefoons, geprepareerde kleding en oordopjes. In één van de telefoons bevond zich een SIM-kaart met het telefoonnummer *7594. Vergelijking van de filmopnames waarvan de datum en tijd van opname kunnen worden vastgesteld met de belgegevens van het telefoonnummer *7594, toont dat de datum en het tijdstip van de afgelegde examens bij vier films overeenkomen met de contacten die het telefoonnummer *7594 had met telefoonnummers [telefoonnummer] (hierna: *6122) of [telefoonnummer] (hierna: *2755), die beide in gebruik waren bij [verdachte 4] . In andere woorden: er kan worden vastgesteld dat het telefoonnummer *7594 – verbonden aan het ‘examen device’ – contact had met de telefoonnummers * 6122 of *2755 gedurende vier tijdspannes dat er inburgeringsexamens werden afgelegd en opgenomen.
Vastgesteld wordt dat de gebruiker van het telefoonnummer *2755 in de periode van 1 juni 2018 tot en met 4 juli 2018 53 keer contact heeft gehad met [telefoonnummer] , het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte 2] (hierna: *1165).
Tijdens zijn verhoor bij de Inspectie SZW heeft [verdachte 4] uitgebreid verklaard over zijn betrokkenheid bij de fraudepraktijken van een taalschool waarvan hij de naam niet wil noemen. [verdachte 4] verklaart dat hij rond mei 2018 in contact komt met een persoon, van wie hij ook de naam niet wil noemen, die een taalschool heeft. [verdachte 4] is hierin geïnteresseerd omdat hij zelf een taalschool wil starten. De persoon vertelt dat hij alle oude versies van inburgeringsexamens heeft en dat hij daarmee kandidaten laat oefenen. [verdachte 4] besluit deze persoon te helpen en krijgt telefoonnummers van leerlingen en een koffertas. Deze koffertas met opnameapparatuur moet hij thuis bewaren. De persoon vertelt [verdachte 4] dat de inhoud van de koffertas wordt gebruikt voor opnames bij inburgeringsexamens. Op verzoek brengt [verdachte 4] vervolgens spullen uit de koffertas naar leerlingen, bijvoorbeeld een kledingstuk, telefoon, oortjes of kabels. Verder krijgt [verdachte 4] oude examens. Soms krijgt hij deze fysiek, soms per telefoon en soms op een USB-stick. [verdachte 4] verklaart dat hij meerdere beelden heeft gezien waarop te zien is dat een examenkandidaat een inburgeringsexamen aflegt. [verdachte 4] werkt voor de persoon met de taalschool de opgaven die op de beelden te zien zijn uit in een Word-bestand. Als tegenprestatie voor de hulp krijgt [verdachte 4] de examenvragen. Na iedere opname is [verdachte 4] in de buurt van de persoon met de taalschool, bijvoorbeeld om de opnamespullen te gaan halen. [verdachte 4] verklaart ongeveer tien leerlingen geholpen te hebben door het geven van de inhoud van de koffertas. Daarnaast heeft hij examenkandidaten geholpen bij het oefenen met de examenvragen.
[verdachte 4] verklaart dat de telefoonnummers *6122 en *2755 bij hem in gebruik zijn, maar dat hij van het telefoonnummer *2755 niet de enige gebruiker is. De persoon met de taalschool gebruikt de simkaart van dit nummer namelijk soms in zijn aanwezigheid. [verdachte 4] en de persoon zaten dan bij elkaar in de buurt.
Gelet op het dossier en de door de rechtbank geselecteerde bewijsmiddelen begrijpt de rechtbank dat de persoon over wie [verdachte 4] verklaart en wiens naam hij niet wil noemen, [verdachte 2] is.
5.3.3.
Vrijspraak van feit 1: mensensmokkel
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het helpen van de personen op de tenlastelegging bij het op bedrieglijke wijze verkrijgen van een inburgeringsdiploma of een vrijstelling hiervoor – kan worden aangemerkt als het behulpzaam zijn bij het verschaffen van
wederrechtelijkverblijf in Nederland. Alleen dan kan gesproken worden van mensensmokkel als bedoeld in artikel 197a Sr.
Met betrekking tot de verblijfstatus van de personen genoemd op de tenlastelegging, stelt de rechtbank vast dat zij – zoals de verdediging naar voren heeft gebracht en niet ter discussie staat – ten tijde van het tenlastegelegde rechtmatig in Nederland verbleven, namelijk op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de handelingen van verdachten desondanks kunnen worden aangemerkt als het behulpzaam zijn bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf en heeft hiertoe aangevoerd dat de strafbaarstelling van mensensmokkel niet beperkt is tot het behulpzaam zijn bij een bestaand verblijf, maar zich ook uitstrekt tot een ‘voortgezet’ of ‘aanstaand’ verblijf. De officier van justitie verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1008). De cursisten van [verdachte 3] volgden de inburgeringslessen met het oog op het aanvragen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd waarvoor volgens de Vreemdelingenwet 2000 het inburgeringsvereiste geldt. Het verwijt dat verdachten gemaakt wordt is dan ook niet dat zij vreemdelingen behulpzaam waren bij het reeds bestaande verblijf, maar dat de verdachten de cursisten behulpzaam zijn geweest bij het aanstaande verblijf dat zou ontstaan na het aflopen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Dat verblijf zou wederrechtelijk zijn omdat de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – door fraude met examenvragen en/of valse urenverklaringen – in dat geval onder valse voorwendselen zou worden verkregen. Ook dat is volgens de officier van justitie strafbaar op grond van artikel 197a Sr. Daarvoor hoeft niet te worden vastgesteld dat die vergunningen daadwerkelijk zijn verleend.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het verblijf van de personen genoemd op de tenlastelegging in geen geval wederrechtelijk is geweest of wederrechtelijk zou zijn geworden en dat verdachten daarom niet behulpzaam zijn geweest bij het verschaffen van
wederrechtelijkverblijf. De cursisten verbleven ten tijde van de inburgeringsprocedure immers rechtmatig in Nederland op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Indien hun aanvraag voor een vergunning voor onbepaalde tijd zou worden afgewezen, hadden zij alsnog rechtmatig verblijf op grond van voornoemde titel of op grond van een andere titel, bijvoorbeeld het recht op verblijf vanwege asiel of op grond van gezinshereniging. Het is bovendien niet zo dat bij het niet tijdig voldoen aan de inburgeringseisen een verblijfsvergunning automatisch wordt afgewezen of vernietigd. Er kunnen ook boetes worden opgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 197a, tweede lid, Sr stelt strafbaar hij die iemand uit winstbejag behulpzaam is bij het zich verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland.
De rechtbank acht voor de beoordeling van de vraag of in de onderhavige zaak sprake is van een ‘wederrechtelijk’ verblijf in de zin van artikel 197a Sr van belang hetgeen over dit bestanddeel in de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) is opgenomen:

De voorgestelde delictsomschrijving bevat een objectief bestanddeel, waarin de wederrechtelijkheid van de toegangsverschaffing of het verblijf tot uitdrukking is gebracht. De daartoe gebruikte term « wederrechtelijk » beoogt hier, zoals elders in het Wetboek van Strafrecht waar de wederrechtelijkheid in de strafbaarstelling zelf is verwoord, voor de aansprakelijkheid de eis te stellen dat de handeling waarop het bijwoord betrekking heeft is verricht zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid. De hulp moet dus verleend zijn ten opzichte van iemand die tot het verblijf of de toegang in onderscheidenlijk tot Nederland of het Schengen-rechtsgebied aan geen rechtsregel – van nationale of internationale herkomst – enige titel kan ontlenen.” [2]
In de jurisprudentie van de Hoge Raad is bepaald dat onder ‘het zich verschaffen van verblijf’, mede dient te worden begrepen het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning met het oog op het voortzetten van verblijf in Nederland. [3] In zijn arrest van 1998 overwoog de Hoge Raad dat het erom gaat of de betrokkene het (verdere) verblijf van de vreemdeling in Nederland in enigerlei opzicht bevordert of gemakkelijk maakt. [4] De wijziging van het wetsartikel op 9 december 2004, heeft hierin geen verandering gebracht.
De rechtbank leidt hieruit het volgende af.
Blijkens de MvT beoogt artikel 197a Sr strafbaar te stellen, hij die behulpzaam is bij het verschaffen van verblijf, terwijl de persoon aan wie hulp wordt verschaft tot het verblijf of de toegang in Nederland of het Schengen-rechtsgebied
aan geen rechtsregel – van nationale of internationale herkomst – enige titel kan ontlenen. Hieruit volgt dat de persoon aan wie hulp wordt verschaft, illegaal in Nederland of het Schengen-rechtsgebied moet (komen te) verblijven.
De rechtbank heeft hierboven al vastgesteld dat de personen op de tenlastelegging rechtmatig in Nederland verbleven, namelijk op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Uit het dossier volgt verder niet dat zij een aanvraag voor een vergunning voor onbepaalde tijd hadden ingediend of wilden gaan indienen omdat zij op het punt stonden om dit tijdelijke verblijfsrecht te verliezen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de hulp die deze personen is geboden bij het onder valse voorwendselen (kunnen) verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, ondanks het verwerpelijke karakter hiervan, niet worden gekwalificeerd als mensensmokkel. Niet kan worden gesteld immers dat hulp is verleend aan personen die tot het verblijf of de toegang tot Nederland of het Schengen-rechtsgebied aan geen rechtsregel enige titel konden ontlenen. Omdat de personen op de tenlastelegging een verblijfsrecht hadden waarop zij konden terugvallen als zij niet aan de inburgeringsvereisten zouden voldoen, kan niet worden vastgesteld dat verdachten het (verdere) verblijf van de vreemdeling in Nederland in enigerlei opzicht hebben bevorderd of gemakkelijk gemaakt. Met de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachten behulpzaam zijn geweest bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf.
De rechtbank merkt in dit verband op dat niet het geval is dat de gedragingen van verdachten volgens onze huidige strafwet straffeloos hoeven te blijven. Het behulpzaam zijn aan het op frauduleuze wijze verkrijgen van een inburgeringsdiploma en/of vrijstelling hiervoor – en (mogelijk) in het verlengde daarvan een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – is niet alleen moreel verwerpelijk, maar ook strafbaar, zij het op basis van andere wetsartikelen, uiteraard indien en voor zover aan de bestanddelen in die artikelen wordt voldaan. Zo zijn cursisten van [verdachte 3] die bij deze feiten betrokken waren, vervolgd en veroordeeld voor oplichting van DUO. Blijkens het bevel bewaring, zijn [verdachte 1] en [verdachte 2] ten aanzien van de verdenking van oplichting in bewaring gesteld. Dit feit is echter aan verdachten in de onderhavige zaak niet ten laste gelegd, waardoor de rechtbank hierover thans geen oordeel toekomt.
Concluderend acht de rechtbank niet bewezen wat onder 1 ten laste is gelegd. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
5.3.4.
Het oordeel over feiten 5 en 6: inbreuk op het auteursrecht
Aan verdachten is ten laste gelegd dat zij – al dan niet in de positie van feitelijk leidinggevende – inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door opnames van inburgeringsexamens te maken (feit 5) en deze vervolgens openlijk ter verspreiding aan te bieden, ter verveelvoudiging en/of ter verspreiding voorhanden te hebben en/of deze opnames te bewaren uit winstbejag (feit 6). Zoals reeds is vastgesteld, zijn er opnames van inburgeringsexamens gemaakt en zijn deze opnames en ander materiaal met daarin examenvragen aangetroffen bij vestigingen van [verdachte 3] , in de woning van [verdachte 4] en in de woning van [verdachte 1] .
Opnames van inburgeringsexamens: schending van het auteursrecht
Naar vaste rechtspraak geldt dat, wil een voortbrengsel kunnen worden beschouwd als een werk van letterkunde, wetenschap of kunst als bedoeld in artikel 1 in verbinding met artikel 10 van de Auteurswet (hierna: Aw), vereist is dat het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Om van een werk in auteursrechtelijke zin te kunnen spreken moet dat werk door zijn maker als coherente creatie zijn geconcipieerd. Het werk moet het resultaat zijn van enige, hoe gering dan ook, scheppende activiteit van de maker. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake bij het creëren van examenvragen, gemaakt ten behoeve van onderdelen van het inburgeringsexamen voor het behalen van een inburgeringsdiploma. [5]
Bij een werk in de zin van de Auteurswet geldt dat de maker (of diens rechtverkrijgende) op grond van artikel 1 Aw “
het uitsluitend recht heeft dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld”. Naar het oordeel van de rechtbank is een verveelvoudiging iedere vastlegging van een werk of een gedeelte daarvan op een informatiedrager, de eerste vastlegging daaronder begrepen. Het opnemen van een inburgeringsexamen geldt derhalve als een verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet, en ook het verwerken van deze beelden in lesmateriaal valt hieronder. [6] Uit de bewijsmiddelen volgt dat examenvragen uit inburgeringsexamens in PowerPointpresentaties zijn verwerkt en dat bundels met examenvragen aan cursisten van [verdachte 3] zijn verstrekt. Gelet op de verklaringen van cursisten, de verklaring van de THI-verbalisant en het gegeven dat examenvragen onmiskenbaar in lesmateriaal zijn verwerkt, kan worden vastgesteld dat tijdens lessen op [verdachte 3] met geheime examenvragen is geoefend. Op basis hiervan kan, naast verveelvoudiging, naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat onderdelen van inburgeringsexamens openlijk ter verspreiding zijn aangeboden en met dit doel voorhanden zijn gehad. Ook kan worden bewezen dat de onderdelen van de inburgeringsexamens werden bewaard uit winstbejag, nu de verveelvoudiging van deze onderdelen gericht is geweest op het verbeteren van de concurrentiepositie van de school, teneinde meer klanten aan te kunnen trekken die tegen betaling de cursussen zouden gaan volgen. Daarnaast is er door gebruik te maken van gestolen vragen tijdens de lessen, waarbij die lessen vooral bestaan uit examentraining, minder lestijd nodig per cursist, hetgeen ook winst oplevert.
Betrokkenheid [verdachte 1]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat [verdachte 1] betrokken was bij de opnames van inburgeringsexamens en de verdere verveelvoudiging en verspreiding daarvan. Uit het dossier volgt dat de vestigingen waar [verdachte 2] de dagelijkse leiding had, de bron waren van frauderende leerlingen. [verdachte 1] – die verantwoordelijk was voor de vestiging in Amsterdam-Noord – was hierbij niet betrokken.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
In algemene zin overweegt de rechtbank over de betrokkenheid van [verdachte 1] dat hij en [verdachte 2] de [verdachte 3] samen hebben opgericht, samen bestuurders waren van [verdachte 3] en de winsten van [verdachte 3] gelijk verdeelden. Verder blijkt uit tal van tapgesprekken dat zij ook daadwerkelijk gezamenlijk het beleid en de werkwijze van [verdachte 3] - zoals deze hierboven is vastgesteld - bepaalden. Een voorbeeld hiervan is het tapgesprek van 3 juli 2018 waarin [verdachte 2] en [verdachte 1] overleg met elkaar hebben over welke cadeaubonnen gebruikt moeten worden. In het tapgesprek zegt [verdachte 2] : “
kijk, nu kunnen we nog zeggen van...ja...nu kunnen we ons schuilen achter “leermiddelen”, maar “die andere” dat is dan.” Dan zegt [verdachte 1] : “
mijn voorkeur gaat uit naar VVV. Met Media Markt wil ik stoppen, met VVV kan je alle kanten op....want wat wij doen - moeten we met grote jongens doen, met grote bedragen”.
Dat [verdachte 1] – als medebestuurder en gelijkwaardig deelnemer in de winsten van de onderneming – niets afwist van de opnames van inburgeringsexamens en dat met de geheime examenvragen werd geoefend bij [verdachte 3] , is op zich reeds onaannemelijk. Er zijn bovendien filmopnames en examenvragen op gegevensdragers, te weten een Acer desktop, een Acer laptop en een USB-stick, bij [verdachte 1] thuis aangetroffen. Dat de filmopnames en examenvragen door anderen op de gegevensdragers zouden zijn geplaatst, zoals door [verdachte 1] op de zitting is verklaard, is niet aannemelijk. De PowerPointpresentaties met geheime examenvragen op de desktop zijn immers aangetroffen onder het gebruikersaccount ‘ [gebruikersnaam] ’.
Uit de verklaring van cursist [naam cursist 4] volgt verder dat [verdachte 1] tenminste eenmaal een cursist heeft doorverwezen naar [verdachte 4] , die meerdere keren bij de opnames van examens betrokken was. Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. De werkwijze rondom de opnames zoals beschreven door [naam cursist 4] komt overeen met de verklaringen van andere cursisten. Het gegeven dat zij de enige cursist is die verklaart over betrokkenheid van [verdachte 1] bij dit proces, maakt haar verklaring niet ongeloofwaardig. Verder zijn er PowerPointpresentaties met geheime examenvragen aangetroffen in de vestiging van [verdachte 3] in Amsterdam-Noord, de locatie waar [verdachte 1] de leiding had. Tegelijkertijd merkt de rechtbank hierbij op dat zij, anders dan de verdediging, geen reden ziet om per vestiging van de [verdachte 3] onderscheid te maken. Zo zijn voornoemde PowerPointpresentaties ook aangetroffen in de vestigingen aan de [straatnaam 1] , aan de [straatnaam 2] en in de vestiging in Zaandam. In de verschillende vestigingen werd dus met hetzelfde lesmateriaal gewerkt. Daarbij volgt uit getapte telefoongesprekken gevoerd na de inval op 4 juli 2018, dat [verdachte 1] en [verdachte 2] in nauw contact stonden met elkaar en met het personeel van de verschillende vestigingen. In één van de gesprekken benoemt [verdachte 2] bijvoorbeeld dat [verdachte 1] “een lijstje had gemaakt met West”, waarmee op een lijstje van leerlingen van de vestigingen in Amsterdam-West lijkt te worden gedoeld, een vestiging waar [verdachte 1] naar eigen zeggen niks mee te maken zou hebben. Verder verklaart cursist [naam cursist 8] dat hij [verdachte 1] meerdere malen in het kantoor op de vestiging in Zaandam heeft gezien. Nog een ander voorbeeld: cursist [naam cursist 9] verklaart dat hij naar de vestiging in Amsterdam-Noord ging, terwijl zijn verklaring deelname cursus in opdracht van [verdachte 2] is getekend.
Daderschap [verdachte 3]
De gedragingen van [verdachte 2] , [verdachte 1] en [verdachte 4] kunnen worden toegerekend aan [verdachte 3] . Daarnaast kunnen de gedragingen van de docenten die cursisten met geheime examens lieten oefenen aan de rechtspersoon worden toegerekend. Het gaat telkens om handelingen die hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon: de gedragingen werden uitgevoerd door personen die werkzaam waren bij [verdachte 3] en de gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering. Het ontwikkelen van lesstof en de verspreiding daarvan onder cursisten past immers in de normale bedrijfsvoering van een taalschool. Ook waren de gedragingen de rechtspersoon dienstig, nu haar concurrentiepositie hierdoor verbeterde. Daarbij vermocht [verdachte 3] erover te beschikken dat binnen de school niet van geheim examenmateriaal gebruik zou worden gemaakt. Dit gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door [verdachte 3] aanvaard, nu niet is gebleken dat enige zorg is betracht die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van deze gedragingen. Volgens [verdachte 1] – die [verdachte 3] ter terechtzitting heeft vertegenwoordigd – waren er op [verdachte 3] namelijk geen procedures van kracht om te controleren of lesmateriaal een legale herkomst had. Het maken van geheime opnames van examens, het verwerken van geheime examenvragen in oefenmateriaal en het oefenen van deze examens vond bovendien plaats met medeweten en betrokkenheid van beide bestuurders van [verdachte 3] .
Feitelijk leidinggeven
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte 1] met [verdachte 2] feitelijk leiding heeft gegeven aan de inbreuk op het auteursrecht gepleegd door [verdachte 3] . Niet alleen was [verdachte 1] bestuurder van [verdachte 3] , hij bepaalde (mede) daadwerkelijk het beleid, de procedures en de werkwijze binnen de rechtspersoon en hij heeft met zijn eigen handelen bijgedragen aan het complex van gedragingen dat heeft geleid tot de inbreuk op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uit deze directe betrokkenheid blijkt het opzet van [verdachte 1] op de verboden gedragingen.
5.3.5.
Het oordeel over feiten 2 en 3: valsheid in geschrift
[verdachte 1] en [verdachte 2] wordt verder verweten dat zij feitelijk leiding hebben gegeven aan [verdachte 3] bij het valselijk opmaken (feit 2) en het voorhanden hebben en afleveren (feit 3) van Verklaringen Deelname cursus ONA en verklaringen deelname cursus ten behoeve van het verkrijgen van ontheffing voor de verplichting tot het behalen van het inburgeringsexamen. Beide geschriften worden verder in dit vonnis ook wel aangeduid als respectievelijk ‘verklaringen deelname cursus’ of ‘urenverklaringen’.
Valse geschriften
Op basis van de bewijsmiddelen opgenomen in
bijlage IIstelt de rechtbank vast dat de personen genoemd op de tenlastelegging een “Verklaring deelname cursus (ONA)” van [verdachte 3] hebben ontvangen, terwijl zij geen of minder lesuren hebben gevolgd dan op deze verklaringen staat vermeld. De verklaringen betreffen aldus valse geschriften. Twee van de verklaringen zijn door [verdachte 2] ondertekend, vijf in opdracht van [verdachte 2] en één in opdracht van [verdachte 1] . Dat deze geschriften zijn opgesteld met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken, blijkt uit het volgende.
Verdienmodel
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte 3] niet alleen verdiende aan het heimelijk opnemen van inburgeringsexamens en het oefenen met geheime examenvragen, maar dat het opstellen van valse urenverklaringen evengoed een onderdeel van haar verdienmodel was. Zo verklaart cursist [naam cursist 6] over het ‘krijgen’ van uren en dat dit haar motivatie was om zich bij [verdachte 3] aan te melden. Verder verklaren [naam cursist 1] en [naam cursist 2] deze ‘optie’ aangeboden gekregen te hebben van [verdachte 2] . Voorts is illustratief een getapt gesprek tussen cursist [naam cursist 10] en [verdachte 2] op 2 juli 2018 waarin [naam cursist 10] om zijn uren vraagt. [verdachte 2] vraagt hoeveel uren [naam cursist 10] nodig heeft en zegt daarna 30 of 35 uren te zullen geven. [verdachte 2] zegt de verklaring naar [naam cursist 10] te zullen sturen en dat [naam cursist 10] deze op zijn beurt naar DUO moet sturen. Op een ‘Verklaring deelname cursus ONA’ ten name van [naam cursist 10] staat dat deze op 3 juli 2018 door [verdachte 2] is ondertekend. Deze verklaring is op 4 juli 2018 tussen de stukken van [verdachte 3] aangetroffen met daarop een post-it met de tekst “post naar DUO”.
Betrokkenheid [verdachte 1]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat [verdachte 1] betrokken was bij deze feiten. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat een deel van de valse urenverklaringen is afgegeven vóór de inval op 4 juli 2018 en een deel daarna. Met betrekking tot de urenverklaringen die voor de inval zijn afgegeven vindt de rechtbank van belang dat, zoals reeds is overwogen, het afgeven van valse urenverklaringen onderdeel was van het verdienmodel van [verdachte 3] . Dat [verdachte 1] – als medebestuurder en gelijkwaardig deelnemer in de winsten van de onderneming – hier niets van afwist, is onaannemelijk. Ten aanzien van de urenverklaringen die na de inval zijn afgegeven, geldt bovendien het volgende. Uit tapgesprekken blijkt dat zowel [verdachte 2] als [verdachte 1] de dagen na de inval contact hadden met het personeel en hen instrueerden om urenverklaringen op te stellen, terwijl onduidelijk was hoeveel lesuren leerlingen daadwerkelijk gevolgd hadden. Uit de gesprekken volgt dat [verdachte 2] en [verdachte 1] hierover met elkaar in nauw contact stonden. Zo zegt [verdachte 2] in een gesprek met [naam cursist 11] op 6 juli 2018:

Kijk, we moeten het zo doen ik heb dat gisteren met [verdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [verdachte 1] ) besproken. Kijk ze hebben de administratie meegenomen dus we kunnen niet kijken hoeveel uren die leerlingen echt les hebben gevolgd dan ga maar van het goeie af bij ons is het mensen komen juist voor meer lessen dan dat ze recht op hebben dus we hebben besloten om iedereen maar het minimum te geven en dat is gewoon ongeveer 100 uur per contract.
Dus officieel kijk je per contract dat iemand heeft getekend en aan de hand daarvan bepaal je hoeveel uur je geeft.”
In een gesprek tussen [verdachte 1] en [verdachte 1] op dezelfde dag wordt gesproken over het opstellen van verklaringen voor leerlingen van Zaandam en Amsterdam-Noord. In andere gesprekken komt naar voren wat [verdachte 2] en [verdachte 1] na de inval hiermee willen bereiken: de bestuurders willen hun leerlingen van een verklaring voorzien zodat ze minder vragen gaan stellen, zodat ze zeggen dat [verdachte 3] een betrouwbare school is en om te voorkomen dat leerlingen naar andere scholen gaan.
Daderschap [verdachte 3]
Een deel van de verklaringen is opgesteld door [verdachte 2] en een deel – direct dan wel indirect – door personeel van [verdachte 3] in opdracht van [verdachte 2] of [verdachte 1] . De beschreven verboden gedragingen kunnen worden toegerekend aan [verdachte 3] , nu de gedragingen in alle gevallen zijn verricht door personen werkzaam voor de rechtspersoon, zij hebben plaatsgevonden en passen in het kader van de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en de gedragingen zijn de rechtspersoon dienstig geweest. Ook vermocht [verdachte 3] erover te beschikken dat geen valse urenverklaringen zouden worden opgesteld en afgegeven. Dit gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door [verdachte 3] aanvaard, nu niet is gebleken dat enige zorg is betracht die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van deze gedragingen. Sterker nog, net als bij de geheime examenvragen vonden de verboden gedragingen plaats op instigatie en met medeweten van beide bestuurders van [verdachte 3] .
Feitelijk leidinggeven
Ook nu acht de rechtbank bewezen dat [verdachte 1] en [verdachte 2] feitelijk leiding hebben gegeven aan deze door [verdachte 3] begane verboden gedragingen. Beiden hebben het personeel telefonisch geïnstrueerd tot het opstellen van in ieder geval een deel van de valse urenverklaringen. Ten aanzien van [verdachte 2] geldt nog dat hij zelf een tweetal valse verklaringen heeft opgesteld. Hieruit volgt beider directe betrokkenheid bij deze feiten. Gelet op de gang van zaken binnen [verdachte 3] , stelt de rechtbank verder vast dat verdachten tenminste indirect betrokken waren bij alle (overige) valse urenverklaringen. Het afgeven van valse urenverklaringen was onderdeel van het verdienmodel van [verdachte 3] en [verdachte 1] en [verdachte 2] bepaalden het beleid, de procedures en de werkwijze binnen de rechtspersoon. Uit zowel de indirecte als de directe betrokkenheid van [verdachte 2] en [verdachte 1] bij deze gedragingen, volgt hun opzet op de strafbare feiten.
5.3.6.
Het oordeel over feit 4: (gewoonte)witwassen
Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of bewezen kan worden dat [verdachte 1] en [verdachte 2] zich schuldig hebben gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van in totaal € 2.886.399,58, welk bedrag op de tenlastelegging is onderverdeeld in twee aparte bedragen, namelijk € 1.415.993,03 en € 1.470.406,55. Het bedrag van € 2.886.399,58 betreft het totaalbedrag dat [verdachte 3] van DUO heeft ontvangen. De twee aparte bedragen betreffen de kosten die zouden zijn gemaakt ten behoeve van de illegale activiteiten respectievelijk overboekingen en contante opnames die geen zakelijk karakter zouden hebben. In het dossier is uiteengezet waaruit deze bedragen precies zijn opgebouwd.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat deze bedragen uit misdrijf afkomstig zijn, nu de totale omzet van [verdachte 3] als onrechtmatig verkregen moet worden aangemerkt. De totale omzet is afkomstig van betalingen door DUO die uit naam van de cursisten aan [verdachte 3] zijn gedaan. Dit geld is afkomstig uit het strafbare feit mensensmokkel en/of de overige feiten die aan verdachten ten laste zijn gelegd. Uit het dossier volgt dat het frauderen met inburgeringsexamens en valse urenverklaringen vanaf het begin van de oprichting van [verdachte 3] een wezenlijk onderdeel van haar verdienmodel was. Het deel van de inkomsten dat op legale wijze is verkregen, is zo beperkt dat dit niet meer te identificeren is. Het gehele bedrag is daarom aan te merken als zijnde uit misdrijf afkomstig.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat [verdachte 3] bij al haar leerlingen heeft gefraudeerd. Dat de gehele omzet van [verdachte 3] een criminele herkomst heeft, kan niet worden bewezen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIgebezigde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich in de periode van 2 maart 2017 tot en met 10 oktober 2022 schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en overweegt daartoe het volgende.
Van misdrijf afkomstige gelden
Vast is komen te staan dat [verdachte 3] zich schuldig heeft gemaakt aan frauduleus handelen rondom inburgeringsexamens. Hoewel de bewezenverklaarde feiten maar een deel van de bedrijfsvoering van [verdachte 3] weerspiegelen, bieden de onderzoeksresultaten in het dossier voldoende bewijs voor de vaststelling dat [verdachte 3] in de kern een onrechtmatige bedrijfsvoering heeft gehad. Het grootste deel van haar gegeneerde vermogen is daarmee uit misdrijf afkomstig. De rechtbank stelt dit op basis van het volgende vast.
Aannemelijk is dat vanaf de start van [verdachte 3] met geheime examenvragen is geoefend. Zo heeft [verdachte 2] al op 28 november 2016 oordopjes (‘SPY Wireless Earpiece Phone Hidden Ear’) besteld die in ieder geval zeer grote gelijkenissen vertonen met de oordopjes die in de koffertas met opnameapparatuur in de woning van [verdachte 4] zijn aangetroffen. Aannemelijk is dat dit apparatuur betreft die is gebruikt bij de opnames van inburgeringsexamens. Daarnaast zijn bij [verdachte 1] bestanden met examenvragen aangetroffen met een aanmaakdatum van begin en midden december 2016. Beide data liggen rondom de start van de taalschool, aangezien [verdachte 3] op 15 juli 2016 is opgericht en op 30 september 2016 de eerste betaling voor het bedrijfspand aan de [straatnaam 1] heeft plaatsgevonden. Op 2 maart 2017 ontving [verdachte 3] de eerste betaling van DUO.
Verder volgt uit verklaringen van cursisten dat de meeste leerlingen van [verdachte 3] afwisten van en meededen aan de fraude rondom examens en urenverklaringen. Voor veel van hen was dit de reden om zich bij de school aan te melden. De verklaring van de THI- verbalisant sluit naadloos aan bij hetgeen cursisten hebben verklaard over de wijze waarop [verdachte 3] opereerde.
Ook de omzet- en kostencijfers van [verdachte 3] ondersteunen het beeld van een malafide taalschool. Zo waren de personeelskosten van [verdachte 3] vele malen lager dan bij andere taalscholen het geval is. Uit de winst- en verliesrekening conform de gevorderde bankmutaties van [verdachte 3] volgt dat de personeelskosten van [verdachte 3] 6% van de omzet zijn, terwijl volgens de benchmark norm dit minimaal 19% en maximaal 51% van de omzet zou moeten zijn. Eveneens opmerkelijk is de hoge nettowinst van [verdachte 3] van 53% ten opzichte van de omzet, in vergelijking met het minimale percentage van 2% en maximale percentage van 33% bij vergelijkbare ondernemingen. Bij een reguliere taalschool waarbij de hoofdactiviteit lesgeven is, zouden de personeelskosten veel meer moeten drukken op de omzet van de onderneming.
Ten slotte heeft [verdachte 3] opvallend veel geld uitgegeven aan cadeaukaarten, hetgeen de hoge winstmarge van [verdachte 3] nog opmerkelijker maakt. In totaal is voor ruim € 508.741,00 aan cadeaukaarten gekocht. Volgens [verdachte 1] en [verdachte 2] zijn de cadeaukaarten verstrekt aan leerlingen zodat zij daarvan lesmateriaal konden aanschaffen. Opmerkelijk is echter een telefoongesprek tussen beiden waarin [verdachte 1] aangeeft dat hij schrok van een klant die dreigde naar de politie te gaan. [verdachte 1] zegt toen € 2.500,00 aan Media Markt-bonnen te hebben gegeven aan de klant. [verdachte 1] en [verdachte 2] bespreken of ze tijdelijk moeten stoppen met de Media Markt-bonnen en bespreken een idee van [verdachte 1] om met een creditnota geld aan een leerling te betalen, dat is boekhoud technisch het veiligst. [verdachte 2] stelt 20% voor, maar zegt dan
“maar wacht even, ik krijg het van DUO, ik krijg het niet van hem.”[verdachte 1] vindt dat het op rekening van de leerling moet. Hij vertelt ook dat hij € 2.500,00 aan Neckerman vakantiebonnen aan iemand heeft gegeven. [verdachte 2] zegt “
nu kunnen we ons schuilen achter leermiddelen”. [verdachte 1] geeft aan dat zijn voorkeur naar VVV-bonnen uitgaat: “
met Media Markt wil ik stoppen, met VVV kan je alle kanten op....want wat wij doen, moeten we met grote jongens doen, met grote bedragen.” De rechtbank vindt mede gelet hierop ongeloofwaardig dat de verstrekking van de cadeaukaarten plaatsvond om leerlingen van lesmateriaal te voorzien. De rechtbank ziet hiervoor tevens bevestiging in overige betalingen die [verdachte 3] ten behoeve van cursisten heeft gedaan. Zo werden er ook betalingen aan rijscholen en van nutsvoorzieningen ten behoeve van cursisten gedaan. De cadeaukaarten en overige betalingen ten behoeve van cursisten waren onderdeel van de malafide bedrijfsvoering: hiermee kon [verdachte 3] leerlingen aantrekken en paaien, terwijl haar winstmarges hier nauwelijks onder leden.
Vermenging
Indien en voor zover [verdachte 3] enige legale activiteiten heeft ontplooid, doet de omstandigheid zich voor dat de gelden die daarmee zijn verdiend zijn vermengd met de gelden die zijn verkregen door middel van de fraude rondom inburgeringsexamens en urenverklaringen. Eventuele rechtmatig gegenereerde vermogensbestanddelen laten zich, na de ontstane vermenging, niet meer individualiseren. Aangezien het gegeneerde vermogen naar het oordeel van de rechtbank voor het grootste gedeelte uit criminele gelden bestaat, concludeert de rechtbank dat door de vermenging het gehele vermogen aangemerkt dient te worden als – middellijk of onmiddellijk – van misdrijf afkomstig.
Witgewassen bedragen
Door de verdediging is geen verweer gevoerd over de hoogte van de bedragen die op de tenlastelegging worden genoemd. Desalniettemin komt de rechtbank tot de bewezenverklaring van een ander witgewassen totaalbedrag. Afwijkend van het overzicht in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, stelt de rechtbank het volgende vast. Op basis van de bewijsmiddelen met nummer 54 en 55 stelt de rechtbank de post “algemene bedrijfskosten”, die valt onder de kosten die zouden zijn gemaakt ten behoeve van de illegale activiteiten, vast op € 566.623,65 in plaats van € 583.048,23. De post “contante opnamen”, die valt onder overboekingen en contante opnames die geen zakelijk karakter hebben, stelt de rechtbank vast op € 298.256,00 in plaats van € 306.006,00. Dit op basis van de bewijsmiddelen met nummer 54, 55 en 56. Het bedrag “betaald aan KIN2Tax”, dat eveneens valt onder overboekingen en contante opnames die geen zakelijk karakter hebben, stelt de rechtbank vast op € 78.249,48 in plaats van € 78.449,48. Dit op basis van de bewijsmiddelen met nummer 54 en 55. Concluderend betreffen de totaal witgewassen bedragen daarom € 1.399.568,45 respectievelijk € 1.462.456,55; in totaal € 2.862.025,00.
Witwashandelingen
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het eerste bedrag op de tenlastelegging – door de rechtbank vastgesteld op € 1.399.568,45 – door [verdachte 2] en [verdachte 1] is gebruikt om hun malafide bedrijfsvoering in stand te houden, hetgeen betekent dat
gebruik is gemaaktvan de uit misdrijf verkregen gelden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het tweede bedrag op de tenlastelegging – door de rechtbank vastgesteld op € 1.462.456,55– door [verdachte 2] en [verdachte 1] is overgeboekt en deels contant is opgenomen, hetgeen betekent dat de uit misdrijf verkregen gelden zijn
omgezet en verhuld.
Gewoontewitwassen
Gezien het stelselmatige karakter van de witwashandelingen, de grootte van de bedragen, het aantal overboekingen en contante opnames en de lange periode waarbinnen deze witwashandelingen telkens weer plaatsvonden, is komen vast te staan dat [verdachte 2] en [verdachte 1] van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat [verdachte 1] en [verdachte 2] € 2.862.025,00 hebben witgewassen en dat zij hiervan een gewoonte hebben gemaakt (feit 4).

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 2, primair:
[verdachte 3] , in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 14 december 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, een geschrift dat bestemd was om tot enig feit te dienen, te weten:
10. een “Verklaring deelname cursus ONA” (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt) van [naam cursist 8] (DOC-062-01),
11. een “Verklaring deelname cursus ONA” (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt)van [naam cursist 12] (DOC-063-01),
12. een “Verklaring deelname cursus ONA” (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt) van [naam cursist 10] (DOC-015-C-22),
13. een “Verklaring deelname cursus ONA” (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt) van [naam cursist 9] (DOC-057-48),
14. een “Verklaring deelname cursus ONA” (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt) van [naam cursist 6] (DOC-057-51),
15. een “Verklaring deelname cursus ONA” (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt) van [naam cursist 13] (DOC-057-54),
16. een “Verklaring Deelname Cursus” van [naam cursist 14] (DOC-057-60) en
17. een “Verklaring Deelname Cursus” van [naam cursist 7] (DOC-057-64),
valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken, door op die verklaringen in strijd met de waarheid in te (doen) vullen dat:
Ad 10. [naam cursist 8] in de periode van 26-03-2018 tot 16-06-2018 71 uren cursus had gevolgd,
Ad 11. [naam cursist 12] in de periode van 26-03-2018 tot 16-06-2018 68 uren cursus had gevolgd,
Ad 12. [naam cursist 10] in de periode van 09-04-2018 tot 03-07-2018 35 uren cursus had gevolgd,
Ad 13. [naam cursist 9] in de periode 08-05-2018 tot 02-07-2018 65 uren cursus had gevolgd,
Ad 14. [naam cursist 6] in de periode 28-05-2018 tot 28-09-2018 65 uren cursus had gevolgd,
Ad 15. [naam cursist 13] in de periode 12-03-2018 tot 02-07-2018 68 uren cursus had gevolgd,
Ad. 16. [naam cursist 14] in de periode 01-02-2017 tot 16-10-2017 613 uren cursus had gevolgd en
Ad. 17. [naam cursist 7] in de periode 01-02-2017 tot 13-10-2017 615 uren cursus had gevolgd,
met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken, aan welke verboden gedraging verdachte en zijn mededader feitelijke leiding hebben gegeven;
Feit 3, subsidiair:
[verdachte 3] , in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 14 december 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk, een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
10. een “Verklaring deelname cursus ONA” (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt) van [naam cursist 8] (DOC-062-01),
11. een “Verklaring deelname cursus ONA” (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt) van [naam cursist 12] (DOC-063-01),
12. een “Verklaring deelname cursus ONA” (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt) van [naam cursist 10] (DOC-015-C-22),
13. een “Verklaring deelname cursus ONA” (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt) van [naam cursist 9] (DOC-057-48),
14. een “Verklaring deelname cursus ONA” (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt) van [naam cursist 6] (DOC-057-51),
15. een “Verklaring deelname cursus ONA” (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt) van [naam cursist 13] (DOC-057-54),
16. een “Verklaring Deelname Cursus” van [naam cursist 14] (DOC-057-60) en
17. een “Verklaring Deelname Cursus” van [naam cursist 7] (DOC-057-64),
heeft afgeleverd en/of voorhanden had,
terwijl [verdachte 3] en haar mededaders wisten dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als waren deze echt en onvervalst, aan welke verboden gedraging verdachte en zijn mededaders feitelijke leiding hebben gegeven;
Feit 4, primair:
in de periode 2 maart 2017 tot en met 10 oktober 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van in totaal 1.399.568,45 euro en
- een geldbedrag van in totaal 1.462.456,55 euro,
de vindplaats en de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat voorwerp was/waren en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat voorwerp voorhanden had(den), en/of
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf, en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
Feit 5, subsidiair:
[verdachte 3] , in de periode van 15 juli 2016 tot en met 4 juli 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, door van onderdelen van inburgeringsexamens van de Dienst Uitvoering Onderwijs opnames te maken, aan welke verboden gedraging verdachte en zijn mededader feitelijke leiding hebben gegeven;
Feit 6, subsidiair:
[verdachte 3] , in de periode van 15 juli 2016 tot en met 25 maart 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk voorwerpen waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk was vervat, te weten opnames van (onderdelen van) inburgeringsexamens van de Dienst Uitvoering Onderwijs openlijk ter verspreiding heeft aangeboden, ter verveelvoudiging en ter verspreiding voorhanden heeft gehad en heeft bewaard uit winstbejag, aan welke verboden gedraging verdachte en zijn mededader feitelijke leiding hebben gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. In deze strafeis is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, welke termijn volgens de officier van justitie is aangevangen op 25 maart 2019, de datum dat [verdachte 1] in verzekering is gesteld.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
Bij bewezenverklaring van één of meer van de tenlastegelegde feiten, heeft de raadsman verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de kleinere rol die [verdachte 1] heeft gespeeld in de feiten en de gezondheidsproblematiek waar [verdachte 1] mee kampt. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de redelijke termijn is aangevangen op 4 juli 2018, de dag van de eerste doorzoekingen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
[verdachte 1] heeft zich samen met zijn medebestuurder schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan een onderneming die als wezenlijk onderdeel van haar bedrijfsvoering fraudeerde met inburgeringsexamens en Verklaringen deelname cursus (ONA). Als gevolg hiervan hadden vreemdelingen de mogelijkheid een aanvraag te doen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en zij hadden deze mogelijk ook kunnen hebben ontvangen zonder hiertoe gerechtigd te zijn. Cursisten konden in ieder geval het inburgeringsexamen behalen zonder hiervoor de vereiste studie te hoeven verrichten. Zij hebben slechts de examenvragen geoefend. Door filmopnames van inburgeringsexamens te maken en onderdelen hiervan te verwerken in lesmateriaal hebben [verdachte 1] en [verdachte 2] inbreuk gemaakt op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en hierdoor schade veroorzaakt, aangezien een groot aantal examenvragen als gevolg van deze fraude onbruikbaar is geworden.
Verder hebben zij zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 2.862.025,00. Dit is geld afkomstig van DUO dat verdachten op onrechtmatige wijze hebben verkregen. Van dit witwassen hebben zij een gewoonte gemaakt.
De rechtbank acht de rol van [verdachte 1] en [verdachte 2] in het bewezenverklaarde even groot.
Door deze feiten te plegen konden [verdachte 1] en [verdachte 2] een lucratieve onderneming draaiende houden die op basis van leugens en bedrog haar geld verdiende. De samenleving is door dit handelen financieel geraakt. Een groot bedrag aan gemeenschapsgeld is doelbewust voor eigen gewin aangetrokken. Als een taalschool de vereiste keurmerken had, keerde DUO uit op basis van de verklaringen van die taalschool dat er lessen waren gevolgd. Onder het mom van een bonafide taalschool hebben [verdachte 1] en [verdachte 2] doelbewust en stelselmatig ernstig misbruik gemaakt van dit systeem en zichzelf aanzienlijk verrijkt. Daarnaast is de samenleving benadeeld doordat een groot aantal vreemdelingen het inburgeringsexamen heeft gehaald zonder over de daarvoor vereiste kennis te beschikken, waardoor zij moeilijker hun weg in de Nederlandse samenleving zullen kunnen vinden. In een tijd waarin het maatschappelijk draagvlak voor het opnemen van vreemdelingen in onze samenleving afneemt, hebben [verdachte 1] en [verdachte 2] met hun handelen bijgedragen aan een nog verdergaande polarisering en verharding op dit vlak. Een goede inburgering kan voorkomen dat bevolkingsgroepen tegenover elkaar komen te staan. Ook de vreemdelingen zelf zijn benadeeld, doordat hen de kans op het opdoen van de vereiste kennis die hoort bij het inburgeringsexamen is ontzegd. [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben nieuwkomers bovendien een onwenselijke les geleerd, namelijk dat je in Nederland door middel van list en bedrog je weg kan vinden en dat je voor eigen gewin misbruik van de overheid kan maken. De rechtbank neemt dit verdachten kwalijk en oordeelt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan zeer ernstige feiten. Hoewel de rechtbank de tenlastegelegde mensensmokkel niet bewezen acht, doet dit weinig af aan de ernst van het bewezenverklaarde feitencomplex.
Andere relevante omstandigheden
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar oriëntatiepunten die voor de strafbepaling zijn ontwikkeld. Volgens de landelijke oriëntatiepunten van rechtbanken is bij een fraudebenadelingsbedrag van € 1.000.000,00 of meer het uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden of meer. Dit oriëntatiepunt kan als uitgangspunt worden genomen voor de valsheid in geschrift en het witwassen. Voor de inbreuk op het auteursrecht bestaan geen beleidsregels of oriëntatiepunten.
Uitgaande van de ernst van het feitencomplex en de oriëntatiepunten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur zonder meer op zijn plaats.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Als uitgangspunt geldt een termijn van twee jaar tot het wijzen van eindvonnis in eerste aanleg, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is aangevangen op 4 juli 2018, de datum van de eerste doorzoekingen in dit onderzoek. Van bijzondere omstandigheden voor het later behandelen van de zaak is niet gebleken. Dit betekent dat de zaak in principe op 4 juli 2020 afgerond had moeten zijn. De rechtbank zal met deze overschrijding van de redelijke termijn van bijna vier en een half jaar rekening houden door een lagere straf op te leggen dan zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het strafblad van [verdachte 1] van 26 september 2024. Hieruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft ook kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om in straf te verminderen.
De straf
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden. Door de overschrijding van de redelijke termijn zal de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf worden gematigd tot 30 maanden, met aftrek van voorarrest.

10.Beslag

Onder [verdachte 1] zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • € 7.550,00 (voorwerpnummer 6640-2017-166101443; niet vermeld op de beslaglijst);
  • € 100,00 (vermeld op de beslaglijst).
Verbeurdverklaring
De € 7.550,00 is aangetroffen in een kledingkast in de woning van [verdachte 1] . [verdachte 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat dit geld niet van hem is, maar van zijn vrouw. Gelet op een getapt telefoongesprek tussen [verdachte 1] en [verdachte 2] dat heeft plaatsgevonden op 4 juli 2018 (zie doorgenummerde pagina 2104 van het dossier, documentcode DOC-040-01) waarin [verdachte 1] zegt “
ik heb 7000 thuis liggen” en vervolgens vraagt “
hoe kan ik dat geld wegsluizen?”, gaat de rechtbank voorbij aan deze verklaring. De rechtbank stelt vast dat het geld aan [verdachte 1] toebehoort. Aangezien het geld uit de baten van het bewezen geachte is verkregen, is dit vatbaar voor verbeurdverklaring en wordt dit verbeurdverklaard.
De € 100,00 betreft € 100,00 aan Mediamarktbonnen inbeslaggenomen bij [verdachte 1] thuis op 25 maart 2019 (zie doorgenummerde pagina 1315 van het dossier). De rechtbank stelt vast dat de € 100,00 aan [verdachte 1] toebehoort en dat dit uit de baten van het bewezen geachte is verkregen, aangezien is gebleken dat met de omzet van [verdachte 3] veelvuldig Mediamarktbonnen werden gekocht. De € 100,00 is derhalve vatbaar voor verbeurdverklaring en zal verbeurd worden verklaard.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 47, 51, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
31 en 31a van de Auteurswet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding geldig.
Verklaart het onder 1 en het onder 3, 5 en 6 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 4 primair en het onder 3, 5 en 6 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2, primair:
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3, subsidiair:
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van opzettelijk een vals geschrift afleveren of voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4, primair:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
Ten aanzien van feit 5, subsidiair:
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van opzettelijk een inbreuk maken op eens anders auteursrecht, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 6, subsidiair:
feitelijk leidinggeven aan medeplegen van opzettelijk een voorwerp waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk is vervat openlijk ter verspreiding aanbieden, ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden hebben en bewaren uit winstbejag, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte 1], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Verklaart verbeurd:
  • € 7.550,00 (voorwerpnummer 6640-2017-166101443);
  • € 100,00 (vermeld op de beslaglijst).
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2024.

Voetnoten

1.HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1014.
2.
3.HR 31 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:1008, r.o. 2.4; vgl. HR 7 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1001.
4.HR 7 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1001, r.o. 5.5.
5.Vgl. Gerechtshof Amsterdam 9 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2934.
6.Vgl. wederom Gerechtshof Amsterdam 9 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2934.