ECLI:NL:RBAMS:2024:7232

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
81/049327-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op auteursrecht en mensensmokkel in het kader van inburgeringsexamens

Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [verdachte 1], die beschuldigd werd van het medeplegen van mensensmokkel en het opzettelijk inbreuk maken op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De rechtbank oordeelde dat verdachte samen met anderen filmopnames heeft gemaakt van inburgeringsexamens en deze opnames heeft verwerkt in lesmateriaal, dat openlijk ter verspreiding werd aangeboden. Dit handelen heeft geleid tot schade, omdat een groot aantal examenvragen onbruikbaar is geworden. De rechtbank sprak verdachte vrij van mensensmokkel, omdat niet bewezen was dat hij behulpzaam was bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf aan personen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en legde in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf van 240 uren op. De zaak is voortgekomen uit het onderzoek Benbrook, dat begon na een anonieme melding over grootschalige fraude met inburgeringsexamens. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan inbreuk op het auteursrecht, maar niet aan mensensmokkel, omdat de betrokkenen rechtmatig in Nederland verbleven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/049327-22 (Benbrook)
Datum uitspraak: 22 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte 1] ,
geboren op [geboortedag] 1986 in [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 3 en 7 oktober 2024. Op de terechtzitting van 22 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.B.A. Frakking en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast is de verdediging in de gelegenheid gesteld schriftelijk dupliek te voeren. Deze dupliek heeft de rechtbank op 10 oktober 2024 ontvangen. Ook hiervan heeft de rechtbank kennisgenomen.
De rechtbank heeft de zaak tegen verdachte gelijktijdig – doch niet gevoegd – behandeld met de zaken tegen de overige verdachten in het onderzoek Benbrook, te weten [verdachte 2] (81/190177-22), [verdachte 3] (81/190457-22) en [verdachte 4] (81/179880-22). De rechtbank doet gelijktijdig uitspraak in deze zaken.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van de volgende feiten:
1. in de periode van 15 juli 2016 tot en met 25 maart 2019 medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt;
2. in de periode van 15 juli 2016 tot en met 25 maart 2019 medeplegen van het opzettelijk inbreuk maken op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, door van (onderdelen van) inburgeringsexamens van de Dienst Uitvoering Onderwijs opnames te maken, meermalen gepleegd;
3. in de periode van 15 juli 2016 tot en met 25 maart 2019 medeplegen van het opzettelijk inbreuk maken op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, door opnames van (onderdelen van) inburgeringsexamens van de Dienst Uitvoering Onderwijs openlijk ter verspreiding aan te bieden, ter verveelvoudiging en/of ter verspreiding voorhanden te hebben en/of te bewaren uit winstbejag.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht.

3.Inleiding

Het onderzoek Benbrook start naar aanleiding van een anonieme melding gericht aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) op 17 juli 2017. In deze melding wordt gesproken over grootschalige fraude met inburgeringsexamens en facturen van lessen. Er zou gebruik worden gemaakt van brilcamera’s en de examenvragen zouden niet meer geheim zijn. De melder verwijst naar een bedrijf gevestigd aan de [straatnaam 1] . DUO vermoedt dat het om [verdachte 4] (hierna: [verdachte 4] ) gaat. Op 19 september 2017 belt een verbalisant van het Team Heimelijke Informatie-inwinning (hierna: THI) naar [verdachte 4] op de [straatnaam 1] . Op 21 september 2017 bezoekt de verbalisant deze vestiging, waar hij van een vertegenwoordiger van [verdachte 4] te horen krijgt dat er twee mogelijkheden zijn voor iemand die een inburgeringsexamen moet afleggen. De eerste mogelijkheid is het volgen van een examentraining waarbij enkel en alleen wordt getraind op examenvragen, waarbij [verdachte 4] over alle examenvragen van DUO beschikt. De tweede mogelijkheid is je voordoen als analfabeet en dat [verdachte 4] verantwoordt dat je 600 uur les hebt gehad, terwijl dat in feite niet zo is. Na dit bezoek zet het onderzoek zich voort. Op 4 juli 2018 worden meerdere panden van [verdachte 4] en woningen doorzocht. Op 25 maart 2019 volgt nog een zoeking. Een groot aantal documenten en digitale bestanden wordt onderzocht en meerdere personen worden gehoord.
Volgens het Openbaar Ministerie volgt uit het onderzoek Benbrook dat [verdachte 4] zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel, valsheid in geschrift en inbreuk maken op het auteursrecht van een ander. De bestuurders van [verdachte 4] , [verdachte 2] en [verdachte 3] , zouden hierbij als feitelijk leidinggevenden hebben opgetreden en zich daarnaast schuldig hebben gemaakt aan gewoontewitwassen. Ten aanzien van verdachte [verdachte 1] , wordt door het Openbaar Ministerie geconcludeerd dat hij een deel van de door [verdachte 4] gepleegde strafbare feiten heeft medegepleegd, namelijk mensensmokkel en inbreuk maken op het auteursrecht van een ander.

4.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De officier van justitie en de verdediging hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van feit 2 (het opzettelijk inbreuk maken op het auteursrecht van een ander). Hiertoe hebben zij aangevoerd dat op grond van artikel 70, eerste lid en onder sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), het recht tot strafvordering van dit feit door verjaring na zes jaren vervalt. De termijn van verjaring vangt op grond van artikel 71 Sr aan op de dag na die, waarop het feit is gepleegd. Omdat de opnames van de inburgeringsexamens voor 4 juli 2018 zijn gemaakt, zijn de feiten verjaard.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 72 Sr is bepaald dat elke daad van vervolging de verjaring stuit en dat na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. Volgens vaste jurisprudentie wordt het begrip “daad van vervolging” gedefinieerd als iedere formele daad uitgaande van de officier van justitie of rechter om in de fase voorafgaand aan de tenuitvoerlegging tot een uitvoerbare rechterlijke beslissing te geraken. Een vordering tot doorzoeking ex artikel 110 Sv kan worden beschouwd als een daad van vervolging die ingevolge artikel 72 Sr een stuiting van de verjaring teweegbrengt. [1]
Op 26 november 2018 is de woning van verdachte [verdachte 1] (voor de tweede keer) doorzocht, waarbij de doorzoeking werd geopend door de rechter-commissaris. Hoewel het dossier geen vordering tot deze doorzoeking bevat, kan het niet anders dan dat deze vordering door de officier van justitie (kort voorafgaand aan de doorzoeking) is gedaan. Gelet op het hiervoor overwogene beschouwt de rechtbank deze vordering als een daad van vervolging die een stuiting van de verjaring teweegbrengt. De rechtbank beslist dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van alle feiten op de tenlastelegging, inclusief feit 2.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 3.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie overwogen dat [verdachte 1] zowel direct als indirect betrokken was bij het heimelijk maken van opnames van inburgeringsexamens en bij het influisteren van antwoorden bij de examenkandidaten genoemd op de tenlastelegging. Hiermee heeft [verdachte 1] zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel, aangezien hij hulp heeft geboden aan vreemdelingen bij het via bedrog verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Daarmee is aan die personen hulp verschaft bij het verkrijgen van wederrechtelijk verblijf.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat bij [verdachte 1] een USB-stick is aangetroffen met daarop honderden examenvragen. Uit de betrokkenheid van [verdachte 1] bij het opnemen van inburgeringsexamens volgt dat hij opzet had op het maken van inbreuk op het auteursrecht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en dat hij opzet had op het voorhanden hebben en het openlijk ter verspreiding aanbieden van geheime examenvragen.
Deze feiten heeft [verdachte 1] gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte 4] en diens bestuurders.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte 1] van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 heeft hij bepleit dat voor (strafbare) betrokkenheid van [verdachte 1] onvoldoende bewijs bestaat. Indien de rechtbank zijn betrokkenheid wel bewezen acht, dient vrijspraak te volgen omdat in geen geval sprake is geweest van het verlenen van hulp bij wederrechtelijk verblijf. Mocht dit wel worden bewezen, kan niet bewezen worden dat [verdachte 1] wist dan wel ernstige reden had te vermoeden dat het verblijf van de personen op de tenlastelegging wederrechtelijk was. Verder kan niet worden bewezen dat [verdachte 1] opzet had op het behulpzaam zijn bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf of dat hij handelde uit winstbejag. Ten slotte kan het aandeel van [verdachte 1] bij dit feit in geen geval gekwalificeerd worden als dat van een medepleger, omdat – als hij al iets gedaan heeft – dit enkel en alleen in opdracht van een ander is geweest en deze betrokkenheid zich beperkt tot een klein deel van de tenlastegelegde periode.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat [verdachte 1] examenvragen openlijk ter verspreiding heeft aangeboden, ter verveelvoudiging en/of ter verspreiding voorhanden heeft gehad of dat hij opzet op deze handelingen had. Dat [verdachte 1] examenvragen uit winstbejag heeft bewaard kan evenmin worden bewezen, nu hij hiervoor geen geldelijke vergoeding heeft ontvangen. Het enkele voorhanden hebben van examenvragen is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Algemeen: de inburgeringsplicht
Wanneer vreemdelingen langdurig in Nederland willen verblijven, dan moeten zij verplicht inburgeren en het inburgeringsexamen behalen. Sinds 1 januari 2015 bestaat het inburgeringsexamen uit de examenonderdelen lezen, schrijven, spreken, luisteren en kennis van de Nederlandse Maatschappij en Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (hierna: ONA). Het examen ONA bestaat uit twee delen, opdrachten maken (portfolio) en een 64 uur ONA-cursus of een eindgesprek. Indien men kiest voor de optie 64 uur ONA-cursus, dient zowel de cursist als de cursusinstelling een formulier Verklaring Deelname cursus ONA in te vullen, te ondertekenen en op te sturen naar DUO.
In bepaalde gevallen is het afleggen of behalen van het inburgeringsexamen niet vereist. Indien de vreemdeling een inburgeringscursus heeft gevolgd, dan zijn de voorwaarden om een ontheffing voor het examen te krijgen onder meer dat er minimaal 600 uur cursus is gevolgd en dat er minimaal vier keer geprobeerd is om de examens te halen. Indien de vreemdeling analfabeet is en de alfabetiseringscursus heeft gedaan, zijn de voorwaarden om een ontheffing voor het examen te krijgen onder meer dat er minimaal 600 uur cursus is gevolgd, waarvan minimaal 300 uur alfabetiseringscursus, en dat een ontheffing is aangevraagd met een formulier ‘Aanvraag ontheffing aantoonbaar geleverde inspanningen’.
Voor het volgen van lessen in de examenonderdelen, kunnen door migranten bij DUO leningen worden aangevraagd tot maximaal €10.000,00. De school waar men de lessen volgt, stuurt een factuur naar DUO en DUO betaalt uit. Indien men niet binnen de gestelde termijn van drie jaar slaagt, dan dient men de lening aan DUO terug te betalen.
5.3.2.
Vastgestelde feiten
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen, opgenomen in
bijlage II, van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[verdachte 2] en [verdachte 3] zijn vanaf de oprichting de bestuurders en enig aandeelhouders van [verdachte 4] .
In 2018 en 2019 zijn in verscheidene vestigingen van [verdachte 4] en in de woningen van [verdachte 2] en [verdachte 1] filmopnames en screenshots van inburgeringsexamens aangetroffen. Daarnaast zijn er schriftelijke stukken en PowerPointpresentaties aangetroffen met daarin inburgeringsexamenvragen. Door het bedrijf [bedrijf] , beheerder van de afgeschermde database van examenvragen van DUO, is vastgesteld dat er in voornoemd materiaal in totaal 738 geheime examenvragen aanwezig waren. Deze vragen hadden niet in het bezit mogen zijn van [verdachte 4] dan wel [verdachte 2] of [verdachte 1] .
Werkwijze [verdachte 4]
Bij negen van de aangetroffen filmopnames is de identiteit van de betrokken examenkandidaat vastgesteld. Allen betreffen voormalig cursisten van [verdachte 4] . Een deel van hen bekent te hebben gefraudeerd bij onderdelen van het inburgeringsexamen. [verdachte 4] wordt hierbij als betrokkene genoemd. Over de werkwijze van [verdachte 4] verklaart cursist [cursist 1] dat er op [verdachte 4] twee manieren zijn om het inburgeringsexamen te halen. De eerste manier is dat er wordt gedaan alsof je 600 uren lessen hebt gevolgd, waarna je alle examens vier maal doet. Na te zijn gezakt, word je analfabeet verklaard en krijg je vrijstelling van het examen. De tweede manier is sneller en is als volgt. Je krijgt een klein apparaatje in je oor en een speciaal kledingstuk waarin een telefoon is geprepareerd. Terwijl je je examen maakt, kan iemand meekijken en antwoorden influisteren. [cursist 1] verklaart dat de eigenaar van de school, “ [naam 1] ”, heeft verteld dat dit een veilige methode is en dat veel mensen dit hebben gedaan. Cursisten [cursist 2] , [cursist 3] en [cursist 4] verklaren eveneens het examen te hebben afgelegd door middel van een camera en oortjes, waardoor iemand hen de antwoorden kon influisteren.
Zowel [cursist 1] , [cursist 2] als [cursist 3] verklaren over betrokkenheid van “ [naam 1] ” en herkennen [verdachte 3] als zijnde deze persoon. [cursist 4] verklaart hulp te hebben gekregen van een man genaamd “ [naam 2] ”, wiens nummer zij had gekregen van [verdachte 2] . [cursist 4] herkent [verdachte 1] als zijnde “ [naam 2] ”. [cursist 3] herkent [verdachte 1] ook en verklaart dat hij les gaf in schrijven en luisteren. [cursist 3] heeft verder verklaard dat de leraren op [verdachte 4] je helpen met het halen van je examen doordat zij de vragen hebben en ze je de antwoorden vertellen.
De verbalisant van het Team Heimelijk Inwinnen (THI) verklaart tijdens zijn bezoek aan [verdachte 4] in 2017 een soortgelijk aanbod te hebben gekregen om het inburgeringsexamen te halen. Nadat hij om informatie over een inburgeringsexamen heeft verzocht, spreekt hij met een persoon genaamd “ [naam 3] ”. [naam 3] vertelt hem dat er twee mogelijkheden zijn: of je kan je als cursist voordoen als analfabeet, waarbij [verdachte 4] verantwoordt dat je 600 uur les hebt gehad terwijl dat in feite niet zo is, of je kan examentraining volgen en hierbij worden ‘geholpen’ door [verdachte 4] . [verdachte 4] zou namelijk over alle examenvragen beschikken. Als cursist wordt je vervolgens getraind enkel en alleen op basis van deze examenvragen.
Ook andere cursisten van [verdachte 4] zijn ondervraagd. Veel van hen verklaren dat ze bij [verdachte 4] terecht zijn gekomen via vrienden en kennissen. [cursist 5] verklaart dat hij hoorde dat [verdachte 4] een hoog slagingspercentage had en dat op de school werd geoefend met examenvragen en antwoorden. Van een docent van [verdachte 4] ontving hij zo’n stapel met examenvragen en antwoorden, waarin 185 geheime examenvragen bleken te zitten. Eenzelfde stapel met vragen is aangetroffen in een pand van [verdachte 4] aan de [straatnaam 2] .
Op grond van de aangetroffen video- en audiobestanden wordt het volgende vastgesteld. De video-opnames zijn telkens gemaakt met een klein formaat device dat om de nek van een examenkandidaat hangt of is verborgen in een kledingstuk. Met de “AtHome Camera”-applicatie worden vervolgens videobeelden inclusief geluid gestreamd. Deze beelden worden tegelijkertijd opgeslagen. Tijdens het streamen van de beelden is een telefoonverbinding actief waarmee de examenkandidaat de antwoorden van de vragen doorgespeeld krijgt. Uit de bestandsnamen van aangetroffen video- en audiobestanden volgt dat het device waarmee is gefilmd gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: * [telefoonnummer 1] ).
Tijdens een doorzoeking in de woning van [verdachte 1] is een tas aangetroffen met meerdere telefoons, geprepareerde kleding en oordopjes. In één van de telefoons bevond zich een SIM-kaart met het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] . Vergelijking van de filmopnames waarvan de datum en tijd van opname kunnen worden vastgesteld met de belgegevens van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] , toont dat de datum en het tijdstip van de afgelegde examens bij vier films overeenkomt met de contacten die het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] had met telefoonnummers [telefoonnummer 2] (hierna: * [telefoonnummer 2] ) of [telefoonnummer 3] (hierna: * [telefoonnummer 3] ), die beide in gebruik waren bij [verdachte 1] . In andere woorden: er kan worden vastgesteld dat het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] – verbonden aan het ‘examen device’ – contact had met de telefoonnummers * [telefoonnummer 2] of * [telefoonnummer 3] gedurende vier tijdspannes dat er inburgeringsexamens werden afgelegd en opgenomen.
Vastgesteld wordt dat de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 3] in de periode van 1 juni 2018 tot en met 4 juli 2018 53 keer contact heeft gehad met [telefoonnummer 4] , het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte 3] (hierna: * [telefoonnummer 4] ).
5.3.3.
Vrijspraak van feit 1: mensensmokkel
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het helpen van de personen op de tenlastelegging bij het op bedrieglijke wijze verkrijgen van een inburgeringsdiploma en/of een vrijstelling hiervoor – kan worden aangemerkt als het behulpzaam zijn bij het verschaffen van
wederrechtelijkverblijf in Nederland. Alleen dan kan gesproken worden van mensensmokkel als bedoeld in artikel 197a Sr.
Met betrekking tot de verblijfstatus van de personen genoemd op de tenlastelegging, stelt de rechtbank vast dat zij – zoals de verdediging naar voren heeft gebracht en niet ter discussie staat– ten tijde van het tenlastegelegde rechtmatig in Nederland verbleven, namelijk op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de handelingen van verdachten desondanks kunnen worden aangemerkt als het behulpzaam zijn bij het verschaffen van een wederrechtelijk verblijf en heeft hiertoe aangevoerd dat de strafbaarstelling van mensensmokkel niet beperkt is tot het behulpzaam zijn bij een bestaand verblijf, maar zich ook uitstrekt tot een ‘voortgezet’ of ‘aanstaand’ verblijf. De officier van justitie verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1008). De cursisten van [verdachte 4] volgden de inburgeringslessen met het oog op het aanvragen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd waarvoor volgens de Vreemdelingenwet 2000 het inburgeringsvereiste geldt. Het verwijt dat verdachten gemaakt wordt is dan ook niet dat zij vreemdelingen behulpzaam waren bij het reeds bestaande verblijf, maar dat de verdachten de cursisten behulpzaam zijn geweest bij het aanstaande verblijf dat zou ontstaan na het aflopen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Dat verblijf zou wederrechtelijk zijn omdat de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – door fraude met examenvragen – in dat geval onder valse voorwendselen zou worden verkregen. Ook dat is volgens de officier van justitie strafbaar op grond van artikel 197a Sr. Daarvoor hoeft niet te worden vastgesteld dat die vergunningen daadwerkelijk zijn verleend.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het verblijf van de personen genoemd op de tenlastelegging in geen geval wederrechtelijk is geweest of wederrechtelijk zou zijn geworden en dat verdachten daarom niet behulpzaam zijn geweest bij het verschaffen van
wederrechtelijkverblijf. De cursisten verbleven ten tijde van de inburgeringsprocedure immers rechtmatig in Nederland op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Indien hun aanvraag voor een vergunning voor onbepaalde tijd zou worden afgewezen, hadden zij alsnog rechtmatig verblijf op grond van voornoemde titel of op grond van een andere titel, bijvoorbeeld het recht op verblijf vanwege asiel of op grond van gezinshereniging. Het is bovendien niet zo dat bij het niet tijdig voldoen aan de inburgeringseisen een verblijfsvergunning automatisch wordt afgewezen of vernietigd. Er kunnen ook boetes worden opgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 197a, tweede lid, Sr stelt strafbaar hij die iemand uit winstbejag behulpzaam is bij het zich verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland.
De rechtbank acht voor de beoordeling van de vraag of in de onderhavige zaak sprake is van een ‘wederrechtelijk’ verblijf in de zin van artikel 197a Sr van belang hetgeen over dit bestanddeel in de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) is opgenomen:

De voorgestelde delictsomschrijving bevat een objectief bestanddeel, waarin de wederrechtelijkheid van de toegangsverschaffing of het verblijf tot uitdrukking is gebracht. De daartoe gebruikte term « wederrechtelijk » beoogt hier, zoals elders in het Wetboek van Strafrecht waar de wederrechtelijkheid in de strafbaarstelling zelf is verwoord, voor de aansprakelijkheid de eis te stellen dat de handeling waarop het bijwoord betrekking
heeft is verricht zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid. De hulp moet dus verleend zijn ten opzichte van iemand die tot het verblijf of de toegang in onderscheidenlijk tot Nederland of het Schengen-rechtsgebied aan geen rechtsregel – van nationale of internationale herkomst – enige titel kan ontlenen.” [2]
In de jurisprudentie van de Hoge Raad is bepaald dat onder ‘het zich verschaffen van verblijf’, mede dient te worden begrepen het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning met het oog op het voortzetten van verblijf in Nederland. [3] In zijn arrest van 1998 overwoog de Hoge Raad dat het erom gaat of de betrokkene het (verder) verblijf van de vreemdeling in Nederland in enigerlei opzicht bevordert of gemakkelijk maakt. [4] De wijziging van het wetsartikel op 9 december 2004, heeft hierin geen verandering gebracht.
De rechtbank leidt hieruit het volgende af.
Blijkens de MvT beoogt artikel 197a Sr strafbaar te stellen, hij die behulpzaam is bij het verschaffen van verblijf, terwijl de persoon aan wie hulp wordt verschaft tot het verblijf of de toegang in Nederland of het Schengen-rechtsgebied
aan geen rechtsregel – van nationale of internationale herkomst – enige titel kan ontlenen. Hieruit volgt dat de persoon aan wie wordt hulp verschaft, illegaal in Nederland of het Schengen-rechtsgebied moet (komen te) verblijven.
De rechtbank heeft hierboven al vastgesteld dat de personen op de tenlastelegging rechtmatig in Nederland verbleven, namelijk op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Uit het dossier volgt verder niet dat zij een aanvraag voor een vergunning voor onbepaalde tijd hadden ingediend of wilden gaan indienen omdat zij op het punt stonden om dit tijdelijke verblijfsrecht te verliezen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de hulp die deze personen is geboden bij het onder valse voorwendselen (kunnen) verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, ondanks het verwerpelijke karakter hiervan, niet worden gekwalificeerd als mensensmokkel. Niet kan worden gesteld immers dat hulp is verleend aan personen die tot het verblijf of de toegang tot Nederland of het Schengen-rechtsgebied aan geen rechtsregel enige titel konden ontlenen. Omdat de personen op de tenlastelegging een verblijfsrecht hadden waarop zij konden terugvallen als zij niet aan de inburgeringsvereisten zouden voldoen, kan niet worden vastgesteld dat verdachten het (verdere) verblijf van de vreemdeling in Nederland in enigerlei opzicht hebben bevorderd of gemakkelijk gemaakt. Met de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachten behulpzaam zijn geweest bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf.
De rechtbank merkt in dit verband op dat niet het geval is dat de gedragingen van verdachten volgens onze huidige strafwet straffeloos hoeven te blijven. Het behulpzaam zijn aan het op frauduleuze wijze verkrijgen van een inburgeringsdiploma en/of vrijstelling hiervoor – en (mogelijk) in het verlengde daarvan een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – is niet alleen moreel verwerpelijk, maar ook strafbaar, zij het op basis van andere wetsartikelen, uiteraard indien en voor zover aan de bestanddelen in die artikelen wordt voldaan. Zo zijn cursisten van [verdachte 4] die bij deze feiten betrokken waren, vervolgd en veroordeeld voor oplichting van DUO. Blijkens het bevel bewaring, zijn [verdachte 2] en [verdachte 3] ten aanzien van de verdenking van oplichting in bewaring gesteld. Dit feit is aan verdachten in de onderhavige zaak echter niet ten laste gelegd, waardoor de rechtbank hierover thans geen oordeel toekomt.
Concluderend acht de rechtbank niet bewezen wat onder 1 ten laste is gelegd. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
5.3.4.
Het oordeel over feiten 2 en 3: inbreuk op het auteursrecht
Aan verdachten is ten laste gelegd dat zij – al dan niet in de positie van feitelijk leidinggevende – inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door opnames van inburgeringsexamens te maken (feit 2) en deze vervolgens openlijk ter verspreiding aan te bieden, ter verveelvoudiging en/of ter verspreiding voorhanden te hebben en/of deze opnames te bewaren uit winstbejag (feit 3). Zoals reeds is vastgesteld zijn er opnames van inburgeringsexamens gemaakt en zijn deze opnames en ander materiaal met daarin examenvragen aangetroffen bij vestigingen van [verdachte 4] , in de woning van [verdachte 1] en in de woning van [verdachte 2] . De rechtbank zal eerst bespreken wat zij kan vaststellen met betrekking tot dit aangetroffen materiaal. Na bespreking hiervan, zal de rechtbank ingaan op de verweren van de verdediging.
Opnames van inburgeringsexamens: schending van het auteursrecht?
Naar vaste rechtspraak geldt dat, wil een voortbrengsel kunnen worden beschouwd als een werk van letterkunde, wetenschap of kunst als bedoeld in artikel 1 in verbinding met artikel 10 van de Auteurswet (hierna: Aw), vereist is dat het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Om van een werk in auteursrechtelijke zin te kunnen spreken moet dat werk door zijn maker als coherente creatie zijn geconcipieerd. Het werk moet het resultaat zijn van enige, hoe gering dan ook, scheppende activiteit van de maker. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake is bij het creëren van examenvragen, gemaakt ten behoeve van onderdelen van het inburgeringsexamen voor het behalen van een inburgeringsdiploma. [5]
Bij een werk in de zin van de Auteurswet geldt dat de maker (of diens rechtverkrijgende)
op grond van artikel 1 Aw “
het uitsluitend recht heeft dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld”. Naar het oordeel van de rechtbank is een verveelvoudiging iedere vastlegging van een werk of een gedeelte daarvan op een informatiedrager, de eerste vastlegging daaronder begrepen. Het opnemen van een inburgeringsexamen geldt derhalve als een verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet, en ook het verwerken van deze beelden in lesmateriaal valt hieronder. [6]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat examenvragen uit inburgeringsexamens in PowerPointpresentaties zijn verwerkt en dat bundels met examenvragen aan cursisten van [verdachte 4] zijn verstrekt. Gelet op de verklaringen van cursisten, de verklaring van de THI-verbalisant en het gegeven dat examenvragen onmiskenbaar in lesmateriaal zijn verwerkt, kan worden vastgesteld dat tijdens lessen op [verdachte 4] met geheime examenvragen is geoefend. Op basis hiervan kan, naast verveelvoudiging, worden bewezen dat onderdelen van inburgeringsexamens openlijk ter verspreiding zijn aangeboden en met dit doel voorhanden zijn gehad.
Betrokkenheid [verdachte 1]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat [verdachte 1] betrokken is geweest bij de opnames van inburgeringsexamens. [verdachte 1] heeft slechts examenvragen voorhanden gehad, hetgeen onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van de inbreuk op het auteursrecht te komen.
De rechtbank ziet wel voldoende bewijs voor de betrokkenheid van [verdachte 1] en overweegt als volgt.
Tijdens zijn verhoor bij de Inspectie SZW heeft [verdachte 1] uitgebreid verklaard over zijn betrokkenheid bij de fraudepraktijken van een taalschool waarvan hij de naam niet wil noemen. [verdachte 1] verklaart dat hij rond mei 2018 in contact komt met een persoon, van wie hij ook de naam niet wil noemen, die een taalschool heeft. [verdachte 1] is hierin geïnteresseerd omdat hij zelf een taalschool wil starten. De persoon vertelt dat hij alle oude versies van inburgeringsexamens heeft en dat hij daarmee kandidaten laat oefenen. [verdachte 1] besluit deze persoon te helpen en krijgt telefoonnummers van leerlingen en een koffertas. Deze koffertas met opnameapparatuur moet hij thuis bewaren. De persoon vertelt [verdachte 1] dat de inhoud van de koffertas wordt gebruikt voor opnames bij inburgeringsexamens. Op verzoek brengt [verdachte 1] vervolgens spullen uit de koffertas naar leerlingen, bijvoorbeeld een kledingstuk, telefoon, oortjes of kabels. Verder krijgt [verdachte 1] oude examens. Soms krijgt hij deze fysiek, soms per telefoon en soms op een USB-stick. [verdachte 1] verklaart dat hij meerdere beelden heeft gezien waarop te zien is dat een examenkandidaat een inburgeringsexamen aflegt. [verdachte 1] werkt voor de persoon met de taalschool de opgaven die op de beelden te zien zijn uit in een Word-bestand. Als tegenprestatie voor de hulp krijgt [verdachte 1] de examenvragen. Na iedere opname is [verdachte 1] in de buurt van de persoon met de taalschool, bijvoorbeeld om de opname spullen te gaan halen. [verdachte 1] verklaart ongeveer tien leerlingen geholpen te hebben door het geven van de inhoud van de koffertas. Daarnaast heeft hij examenkandidaten geholpen bij het oefenen met de examenvragen.
[verdachte 1] verklaart dat de telefoonnummers * [telefoonnummer 2] en * [telefoonnummer 3] bij hem in gebruik zijn, maar dat hij van het telefoonnummer * [telefoonnummer 3] niet de enige gebruiker is. De persoon met de taalschool gebruikt de simkaart van dit nummer namelijk soms in zijn aanwezigheid. [verdachte 1] en de persoon zaten dan bij elkaar in de buurt.
Ter terechtzitting heeft [verdachte 1] verklaard dat hij niet alleen het nummer * [telefoonnummer 3] heeft uitgeleend, maar ook het nummer * [telefoonnummer 2] . De persoon wiens naam hij niet wil noemen zou in de tenlastegelegde periode zijn beide telefoons – met telefoonnummers * [telefoonnummer 2] en * [telefoonnummer 3] – dagelijks afwisselend hebben geleend. Deze wisseling vond soms meerdere keren op een dag plaats. Het contact tussen deze twee nummers en het ‘examen device’ kan hierdoor worden verklaard. [verdachte 1] verklaart niets af te hebben geweten van de opnames bij de inburgeringsexamens. De rechtbank zal aan deze verklaring ter terechtzitting voorbijgaan. De rechtbank hecht meer waarde aan zijn eerdere verklaring bij de Inspectie SZW waarin hij verklaarde dat hij wel wist dat hij meehielp aan de opnames van inburgeringsexamens, omdat deze verklaring bijzonder concreet is en vlak na zijn aanhouding en inverzekeringstelling is afgelegd. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen, ook niet omdat [verdachte 1] geen uitleg heeft gegeven voor het wijzigen van zijn standpunt. De rechtbank acht het alternatieve scenario waarover [verdachte 1] op de zitting heeft verklaard, dat hij weliswaar de gebruiker was van de telefoonnummers * [telefoonnummer 3] en * [telefoonnummer 2] , maar dat hij zijn telefoons overdag regelmatig uitleende, daarnaast onaannemelijk, omdat uit een analyse van de paalgegevens van telefoonnummers * [telefoonnummer 3] en * [telefoonnummer 2] volgt dat beide telefoons nagenoeg gelijktijdig telefoonpalen aanstralen die in dezelfde omgeving zijn geplaatst, ondanks verplaatsingen van de gebruiker.
Gelet op het dossier en de door de rechtbank geselecteerde bewijsmiddelen begrijpt de rechtbank dat de persoon over wie [verdachte 1] verklaart en wiens naam hij niet wil noemen, [verdachte 3] is.
Verder volgt de betrokkenheid van [verdachte 1] bij het opnemen en verspreiden van de examenvragen uit een aantal tapgesprekken. Op 2 juli 2018 vindt er een telefoongesprek plaats tussen de telefoonnummers * [telefoonnummer 4] (de rechtbank begrijpt: [verdachte 3] ) en * [telefoonnummer 3] (de rechtbank begrijpt: [verdachte 1] ). In dit gesprek vraagt [verdachte 3] aan [verdachte 1] of hij een jongen “op afstand” kan helpen, waarop [verdachte 1] antwoordt: “
klaar is goed, geen probleem”, vervolgd met: “
ik heb nu spreken zeg tegen hem over een uurtje”. Dit gesprek vindt plaats tijdens het examen “spreken” van [cursist 6] , een cursist van [verdachte 4] .
Op 4 juli 2018, de dag dat de eerste doorzoekingen in dit onderzoek plaatsvinden, vindt tussen dezelfde telefoonnummers weer een gesprek plaats (de rechtbank begrijpt opnieuw: een gesprek tussen [verdachte 3] en [verdachte 1] ). Tijdens dit gesprek vertelt [verdachte 3] dat [verdachte 1] alles wat hij heeft ergens moet verbergen en dat hij moet stoppen met alles. Ook zegt [verdachte 3] “
Pas op, want ze zijn overal met ons.” Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte 1] is een tas met daarin het ‘examen device’ en andere opnameapparatuur aangetroffen.
In de Dropbox van een gegevensdrager inbeslaggenomen in de vestiging van [verdachte 4] in Zaandam zijn naast filmopnames van inburgeringsexamen, verschillende audiobestanden aangetroffen. Op één van de audiobestanden is te horen dat een man wordt gebeld door een vrouw. Deze man maakt gebruik van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] , het ‘examen device’. De vrouw spreekt de gebelde persoon aan met ‘ [naam 2] ’ en ze vertelt hem dat er iemand over een uur een examen heeft in Amersfoort.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen in samenhang met de vastgestelde feiten en de daarin vervatte bewijsmiddelen vast dat [verdachte 1] betrokken is geweest bij het verstrekken van opnameapparatuur aan examenkandidaten, het daarna ophalen van de apparatuur, het bewaren daarvan en het verzamelen en uitwerken van examenvragen in andere bestanden. Ook heeft [verdachte 1] als docent op [verdachte 4] leerlingen laten oefenen met geheime examenvragen. Verder acht de rechtbank bewezen dat [verdachte 1] betrokken is geweest bij het influisteren van antwoorden bij examenkandidaten, hetgeen zijn betrokkenheid bij de opnames van inburgeringsexamens aantoont.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van een stemherkenningsdeskundige
Door de verdediging is het voorwaardelijk verzoek gedaan om, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de getapte gesprekken aan [verdachte 1] kunnen worden toegeschreven, een stemherkenningsdeskundige te horen.
De rechtbank wijst dit verzoek af. Op basis van de beschikbare bewijsmiddelen acht zij zich voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen over de bewijsvragen die haar voorliggen. De noodzaak van het horen van een stemherkenningsdeskundige is niet gebleken.
Winstbejag
De raadsman heeft verder betoogd dat niet kan worden bewezen dat [verdachte 1] examenvragen heeft bewaard uit winstbejag. Het willen opdoen van kennis voor een eigen taalschool valt niet onder het handelen uit winstbejag.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Van winstbejag is sprake als een handeling is gericht op verrijking. Iemand moet hebben gehandeld vanuit het oogmerk van eigen bevoordeling. Het gaat er daarbij om of iemand rechtsreeks of indirect een financieel of ander materieel voordeel wil krijgen. [verdachte 1] heeft verklaard dat hij in ruil voor zijn diensten examenvragen kreeg. Dit verzamelen van geheime examenvragen om later een eigen taalschool te kunnen starten valt onder het handelen uit winstbejag, omdat het hem voordeel oplevert. Dat [verdachte 1] examenvragen en filmopnames van inburgeringsexamens uit winstbejag heeft bewaard, acht de rechtbank daarom bewezen.
Opzet
Ter terechtzitting heeft [verdachte 1] verklaard dat hij niet wist dat hij iets onrechtmatigs deed door vragen van oude inburgeringsexamens te verzamelen. Hij zou daarom geen opzet hebben gehad op het schenden van het auteursrecht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met het maken van heimelijke opnames van examenvragen op besloten locaties van DUO waarvan algemeen bekend is dat er veiligheidsmaatregelen zijn getroffen om diefstal en fraude te voorkomen, en het vervolgens uitwerken, overnemen en verzamelen van examenvragen in een bestand dat telkens weer gebruikt werd, willens en wetens inbreuk is gepleegd op het auteursrecht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het opzet op dit feit volgt reeds uit het heimelijke karakter van de gedragingen. Het verweer wordt daarom verworpen.
Conclusie
Door zich schuldig te maken aan voornoemde gedragingen is bewezen dat [verdachte 1] nauw heeft samengewerkt met [verdachte 3] , [verdachte 2] en [verdachte 4] bij de opnames van inburgeringsexamens en de verdere activiteiten hieromheen. [verdachte 1] heeft zich daarbij als medepleger schuldig gemaakt aan verveelvoudiging van examenvragen door zijn betrokkenheid bij de filmopnames en het verwerken van examenvragen in andere bestanden, het openlijk ter verspreiding aanbieden van deze examenvragen als docent op [verdachte 4] en het met dit doel voorhanden hebben daarvan. Daarnaast is bewezen dat [verdachte 1] examenvragen en filmopnames heeft bewaard uit winstbejag.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 2:
in de periode van 1 mei 2018 tot en met 4 juli 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, door van (onderdelen van) inburgeringsexamens van de Dienst Uitvoering Onderwijs opnames te maken;
Feit 3:
in de periode van 1 mei 2018 tot en met 25 maart 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk voorwerpen waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk was vervat, te weten opnames van (onderdelen van) inburgeringsexamens van de Dienst Uitvoering Onderwijs openlijk ter verspreiding heeft aangeboden, ter verveelvoudiging en ter verspreiding voorhanden heeft gehad en heeft bewaard uit winstbejag.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van voorarrest. In deze strafeis is rekening gehouden met artikel 63 Sr en de overschrijding van de redelijke termijn, welke termijn volgens de officier van justitie is aangevangen op 26 november 2018, de datum dat [verdachte 1] in verzekering is gesteld.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – indien de rechtbank tot een veroordeling komt – verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Gelet op het tijdsverloop en de rol die [verdachte 1] heeft gespeeld, vindt de verdediging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
[verdachte 1] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het maken van filmopnames van inburgeringsexamens. Ook hebben [verdachte 1] en deze anderen onderdelen van inburgeringsexamens verwerkt in lesmateriaal en dit materiaal openlijk ter verspreiding aangeboden, ter verveelvoudiging en ter verspreiding voorhanden gehad en bewaard uit winstbejag. Hiermee hebben zij inbreuk gemaakt op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en hierdoor schade veroorzaakt, aangezien een groot aantal examenvragen als gevolg van deze fraude onbruikbaar is geworden. Door het handelen van verdachte en zijn mededaders konden vreemdelingen mogelijk een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verkrijgen zonder hiertoe gerechtigd te zijn. Cursisten konden in ieder geval het inburgeringsexamen behalen zonder de hiervoor vereiste studie te hoeven verrichten. Zij hebben slechts de examenvragen geoefend.
Niet alleen is de samenleving financieel door dit handelen geraakt, ook is de samenleving benadeeld doordat een groot aantal vreemdelingen het inburgeringsexamen heeft behaald zonder over de daarvoor vereiste kennis te beschikken, waardoor zij moeilijker hun weg in de Nederlandse samenleving zullen vinden. In een tijd waarin het maatschappelijk draagvlak voor het opnemen van vreemdelingen in onze samenleving afneemt, heeft [verdachte 1] bijgedragen aan een nog verdergaande polarisering en verharding op dit vlak. Een goede inburgering kan voorkomen dat bevolkingsgroepen tegenover elkaar komen te staan. De rechtbank neemt dit [verdachte 1] kwalijk en oordeelt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten. Hoewel de rechtbank de tenlastegelegde mensensmokkel niet bewezen acht, doet dit weinig af aan de ernst van het bewezenverklaarde feitencomplex.
Andere relevante omstandigheden
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar oriëntatiepunten die voor de strafbepaling zijn ontwikkeld. Voor de inbreuk op het auteursrecht bestaan geen oriëntatiepunten. Uitgaande van de ernst van de feiten zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zich op zijn plaats zijn.
De rechtbank heeft echter acht geslagen op het strafblad van [verdachte 1] van 26 september 2024. Hieruit volgt dat [verdachte 1] bij arrest van 7 augustus 2024 is veroordeeld voor mensensmokkel. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft [verdachte 1] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Tegen het arrest is cassatie in gesteld. Hoewel het arrest nog niet onherroepelijk is, is artikel 63 Sr van toepassing. De rechtbank zal daarom bij haar strafoplegging rekening houden met de opgelegde straf.
Bij het opleggen van een straf wordt daarnaast bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Als uitgangspunt geldt een termijn van twee jaar tot het wijzen van eindvonnis in eerste aanleg, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is aangevangen op 26 november 2018, de datum waarop [verdachte 1] in verzekering is gesteld. Van bijzondere omstandigheden voor het later behandelen van de zaak is niet gebleken. Dit betekent dat de zaak in principe op 26 november 2020 afgerond had moeten zijn. De rechtbank zal met deze overschrijding van de redelijke termijn van bijna vier jaar rekening houden door af te zien van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan zal zij een taakstraf opleggen. Een taakstraf sluit ook beter aan bij de moeilijke gezinssituatie van verdachte.
De straf
Alles afwegende, acht de rechtbank een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
31 en 31a van de Auteurswet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk een inbreuk maken op eens anders auteursrecht, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk een voorwerp waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk is vervat openlijk ter verspreiding aanbieden, ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden hebben en bewaren uit winstbejag, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte 1], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht bij de uitvoering van deze straf in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2024.

Voetnoten

1.HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8744.
2.
3.HR 31 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:1008, r.o. 2.4; vgl. HR 7 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1001.
4.HR 7 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1001, r.o. 5.5.
5.Vgl. Gerechtshof Amsterdam 9 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2934.
6.Vgl. wederom Gerechtshof Amsterdam 9 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2934.