ECLI:NL:RBAMS:2024:7136

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
13/288974-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak

Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1978 in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft deze toegestaan. De behandeling van het EAB vond plaats op 31 oktober 2024, waarbij de opgeëiste persoon afstand deed van zijn recht om aanwezig te zijn. Zijn raadsman, mr. K.E. Wielenga, heeft hem vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaren en twee maanden voor verkrachting, een feit dat onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet valt. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces, ondanks de zorgen over de Poolse rechtsorde. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan voor de feiten zoals beschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/288974-24
Datum uitspraak: 14 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 17 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
4 september 2024 door
the Regional Court in Bydgoszcz III Penal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu (uit andere hoofde) gedetineerd in [detentieplaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht aanwezig te zijn en is derhalve niet verschenen. Hij is vertegenwoordigd door zijn daartoe door hemzelf gemachtigde raadsman, mr. K.E. Wielenga, advocaat in Leeuwarden.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB, artikel 12 OLW

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court in Wrocławvan 25 mei 2023 met referentie
II K 131/22.
Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen op alle zittingen in het proces dat tot de beslissing heeft geleid: hij was slechts ter gelegenheid van één
hearingaanwezig. Ook blijkt echter dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en een advocaat heeft gemachtigd om op latere zittingsdagen (
hearings) zijn verdediging tijdens het proces te voeren, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd. Er is een kruisje gezet bij deze uitzonderingssituatie en in de toelichting is aangegeven hoe een en ander gelopen is. Daarmee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor. Dit oordeel is in lijn met het standpunt van de officier van justitie en brengt met zich mee dat de rechtbank de raadsman niet volgt in zijn verweer, inhoudende dat over de situatie rondom het uitoefenen van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon nadere vragen gesteld dienen te worden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [2]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst één van de strafbare feiten aan als vallend onder een zogenoemd lijstfeit, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld onder nummer 27, te weten:
verkrachting
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van dit feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
zware mishandeling
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Nu de raadsman geen concrete elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [4] De enkele opmerking van de raadsman van de opgeëiste persoon dat de rechtelijke macht in Polen corrupt is, doet hier niet aan af.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 282, 302 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszcz III Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
4.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (