ECLI:NL:RBAMS:2024:7108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
23/932
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vergunningverlening voor woningvorming in Amsterdam met betrekking tot leefbaarheid en bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2024, wordt het beroep van eisers tegen de vergunningverlening voor het vormen van zes zelfstandige woonruimten in Amsterdam beoordeeld. De vergunninghouder had op 9 november 2020 een vergunning aangevraagd, die op 22 januari 2021 werd verleend door het college van burgemeester en wethouders. Eisers, buren van de vergunninghouder, hebben zorgen geuit over de leefbaarheid in de wijk en hebben beroep aangetekend tegen de vergunning. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag voldoet aan de vergunningsvoorwaarden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de vergunningverlening onterecht maken. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de vergunning heeft verleend en dat het beroep van eisers ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat de zorgen van eisers over de leefbaarheid niet voldoende zijn om de vergunning te weigeren, en dat de vergunninghouder zich aan de voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank benadrukt dat de vergunningverlening niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat er geen noodzaak is voor een Bibob-toets. De uitspraak bevestigt dat de vergunning voor woningvorming rechtmatig is verleend en dat eisers geen gelijk krijgen in hun beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/932

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[eisers] , uit Amsterdam , eisers

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ,verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: mr. E. van Bennekom).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit Amsterdam (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. J.D. Poot).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het college tot verlening van een vergunning voor het vormen van zes zelfstandige woonruimten op het adres [adres] .
1.2.
De vergunninghouder is eigenaar van het pand aan de [adres] (het pand). Op 9 november 2020 heeft de vergunninghouder voor het pand een vergunning aangevraagd voor het vormen van zes zelfstandige woonruimten. Met het primaire besluit van 22 januari 2021 heeft het college de vergunning verleend. Tegen dit besluit zijn aanvankelijk dertien bezwaarschriften ingediend. Eisers zijn met het besluit van 24 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard door het college. Eisers zijn tegen dit besluit in beroep gegaan. De rechtbank heeft op 15 september 2022 bepaald dat eisers belanghebbenden zijn bij het besluit en dat op hun bezwaarschriften alsnog inhoudelijk dient te worden beslist door het college. [1]
1.3.
Met het bestreden besluit van 29 november 2022 zijn de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en handhaaft het college het primaire besluit.
1.4.
Eiseres hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2.
2.1.
De rechtbank beoordeelt of het college de vergunning voor het vormen van zes zelfstandige woonruimten heeft mogen verlenen op grond van de Huisvestingsverordening 2020 (Hvv 2020). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Welke versie van de Huisvestingsverordening moet worden toegepast?
3.
3.1.
Tussen partijen is in geschil welke versie van de Hvv 2020 van toepassing is. De aanvraag voor de vergunning voor woningvorming is ingediend op 9 november 2020. Op die datum was de Hvv 2020 van toepassing, zoals die gold van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2020. Het college heeft de vergunning verleend op 22 januari 2021 en het bestreden besluit is van 29 november 2022. Als hoofdregel geldt dat het bestuursorgaan zijn eerdere besluit moet heroverwogen op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de heroverweging en op basis van het op dat moment geldende recht of beleid. [2] Ten tijde van het bestreden besluit was de Hvv 2020 van toepassing, zoals die gold van 1 juli 2022 tot en met 31 december 2022. In die versie van de Hvv 2020 staat het overgangsrecht in artikel 5.1, derde lid. In dat artikel staat dat aanvragen van vergunningen, urgentieverklaringen en andere besluiten worden beoordeeld op grond van de Hvv 2020 zoals deze geldt op het moment van indiening van de aanvraag met uitzondering van artikel 3.1.1, eerste lid. In artikel 3.1.1, eerste lid, van de Hvv 2020 zijn alle woonruimten in de gemeente Amsterdam aangewezen als woonruimten waarvoor de vergunningplicht geldt als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet.
3.2.
Eisers leiden uit artikel 5.1, derde lid, van de Hvv 2020 af dat de uitzondering in dat artikellid tot gevolg heeft dat het college bij het nemen van het bestreden besluit had moeten toetsen aan de beoordelingscriteria die zijn neergelegd in de Hvv 2020 zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit en niet ten tijde van de aanvraag. Er is sprake van een ex-nunc toetsing. In de versie van de Hvv 2020 zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit is opgenomen dat woningvorming pas mogelijk is bij een grondgebonden woning met een oppervlakte van minimaal 200 m2. Omdat het pand daar niet aan voldoet, had de vergunning geweigerd moeten worden.
3.3.
De rechtbank kan de redenering van eisers niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank ziet de uitzondering in artikel 5.1, derde lid, van de Hvv 2020 alleen op het werkingsgebied waarvoor de vergunningplicht geldt en niet op de beoordelingscriteria die voor de vergunningen gelden. Die beoordelingscriteria staan immers niet in artikel 3.1.1 van de Hvv 2020. Uit de verschillende versies van artikel 3.1.1 van de Hvv 2020 blijkt dat op grond van het oude recht een aantal specifiek benoemde woonruimten in de gemeente Amsterdam onder de reikwijdte van de vergunningplicht vielen en dat blijkens de Hvv 2020 vanaf 1 januari 2021 alle Amsterdamse woonruimten onder de vergunningplicht vallen. Méér houdt deze bepaling niet in. De toelichting op deze gewijzigde bepaling bevestigt dat. Hierin staat immers dat alleen ten aanzien van het werkingsgebied sprake is van een ex-nunc toetsing. Het betekent dus slechts dat met ingang van 1 januari 2021, voor alle woonruimten in Amsterdam geldt dat voor woonruimtevorming (en onttrekking, samenvoeging en omzetting) een vergunning is vereist. De aanvraag wordt ex tunc beoordeeld, te weten op grond van de Hvv 2020 zoals deze geldt op het moment van indiening van de aanvraag. [3]
3.4.
Dit betekent dat het college terecht heeft getoetst aan de Hvv 2020 zoals deze gold van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2020. De voorwaarde dat een woonruimte waaruit wordt gevormd een gebruiksoppervlakte van tenminste 200 m2 moet hebben, was in deze versie van de Hvv 2020 nog niet opgenomen. In de rest van de uitspraak geldt dat wanneer naar de Hvv 2020 wordt verwezen, het gaat om de versie van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2020.
Voldoet de aanvraag aan de vergunningsvoorwaarden?
4.
4.1.
Eisers menen dat twee appartementen in het pand niet voldoen aan de voorwaarden voor woningvorming. In artikel 3.3.15, eerste lid, onder a, van de Hvv 2020 is de voorwaarde opgenomen dat de nieuw te vormen woonruimten een verblijfsruimte met een gebruiksoppervlak van tenminste 18 m2 moet hebben. Twee appartementen in de woning voldoen niet aan deze voorwaarde volgens eisers. Een verblijfsruimte is volgens de Hvv 2020 een in een verblijfsgebied gelegen ruimte voor het verblijven van personen als bedoeld in het Bouwbesluit 2012. Volgens het Bouwbesluit 2012 is een verblijfsgebied een gedeelte van een gebruiksgebied, niet zijnde wc, bad, technische ruimte of verkeersruimte. Bij het meten van het gebruiksoppervlak van de verblijfsruimte tellen wc, bad, verkeersruimte of technische ruimte niet mee, evenals oppervlakte waar het plafond lager is dan 1,5m omdat van het netto gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580 moet worden uitgegaan. Bovendien mogen bij de bepaling van de gebruiksoppervlakte van de verblijfsruimte geen kamers bij elkaar worden opgeteld.
4.2.
De rechtbank volgt eisers niet in dit standpunt. Hoewel de zuiver taalkundige analyse van eisers van de tekst van de Hvv 2020 in combinatie met het Bouwbesluit 2012 juist is, acht de rechtbank deze zuiver taalkundige uitleg niet doorslaggevend voor de uitleg van artikel 3.3.15 van de Hvv 2020. In de toelichting op artikel 3.3.15 van de Hvv 2020 staat vermeld dat een gevormde woonruimte een minimaal gebruiksoppervlak moet hebben van 18 m2. De gemeenteraad van Amsterdam acht 18 m2 namelijk een absoluut minimum om leefbaar te kunnen wonen en van een functionele zelfstandige woonruimte te kunnen spreken. Deze toelichting geeft de bedoeling van de gemeenteraad van Amsterdam weer, namelijk dat de gehele zelfstandig gevormde woonruimte een minimaal gebruiksoppervlak van 18 m2 moet hebben, en dat deze voorwaarde niet betekent dat er tenminste één ruimte in de woning minimaal 18 m2 gebruiksoppervlak moet hebben. De toelichting op dit artikel is ook niet veranderd in de verschillende versies van de Hvv 2020. De rechtbank is van oordeel dat de verleende vergunning voor woningvorming dan ook voldoet aan de voorwaarde uit artikel 3.3.15, eerste lid, onder a, van de Hvv 2020.
Ontbreekt een integrale en concrete toets van de leefbaarheid en een belangenafweging?
5.
5.1.
Eisers voeren aan dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden bij de vergunningverlening. Het college moet toetsen of de woningvormingsvergunning een negatief effect op de leefbaarheid of de samenstelling van de woonruimtevoorraad heeft op grond van artikel 3.3.1, vijfde lid, onder b, van de Hvv 2020. Het college heeft dit niet gedaan volgens eisers.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de toets aan de leefbaarheid is verdisconteerd in de Hvv 2020. De woningvormingsvergunning is aan de vergunninghouder verstrekt met inachtneming van de voorwaarden als bedoeld in de artikelen 3.3.15 en 3.3.1, vijfde lid, onder b van de Hvv 2020. Bij het opstellen van de Hvv 2020 is door de gemeenteraad Amsterdam een belangenafweging gemaakt tussen enerzijds het belang van het creëren van woonruimten en anderzijds het belang van de leefbaarheid in een buurt, waarin de door eisers genoemde belangen ook zijn meegewogen. Op het moment dat voldaan is aan de gestelde voorwaarden van de Hvv 2020 dan wordt geacht te zijn voldaan aan de leefbaarheid. [4] Dit is alleen anders indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
5.3.
Eisers voeren verder aan dat het college een individuele belangenafweging op straatniveau moet maken van het effect van de vergunningverlening op de leefbaarheid in de straat. Eisers verwijzen hiervoor naar de uitspraak van deze rechtbank van 21 november 2019. [5] Het college heeft nagelaten te kijken naar de woonruimtevoorraad in de omgeving van het pand waarvoor een vergunning is aangevraagd. Meerdere woningen in de wijk zijn inmiddels al omgevormd of verkamerd. Als ook dit pand wordt omgevormd, zal dit een onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat in de straat. De straat is namelijk uitgerust op eengezinswoningen. Na de omvorming naar zes zelfstandige woonruimten zijn er onvoldoende parkeerplekken in de wijk en is er onvoldoende capaciteit om het afval op straat op te ruimen. Het college had de vergunning dan ook moeten weigeren.
5.4.
De rechtbank begrijpt dat eisers zorgen hebben over de leefbaarheid in de wijk. Deze zorgen leiden er echter niet toe dat het college de vergunning in redelijkheid niet kon verlenen. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 21 november 2019, doet daaraan niet af. Het betrof in die uitspraak andere regelgeving dan in de onderhavige procedure, omdat het daar ging om de Huisvestingsverordening 2016 (Hvv 2016). In de toelichting op artikel 3.3.1 van de Hvv 2016 staat als beoordelingscriterium dat het bij de vergunningverlening steeds gaat om een individuele belangenafweging tussen het belang van de aanvrager enerzijds en het belang van het behoud of samenstelling van de woningvoorraad of de leefbaarheid anderzijds. Dit beoordelingscriterium is niet opgenomen in artikel 3.3.1 van de Hvv 2020 of in de toelichting ervan. Het beoordelingscriterium uit de Hvv 2016 is dan ook niet van toepassing op deze procedure. Zoals eerder overwogen is aan de door het college gestelde voorwaarden op grond van de Hvv 2020 voor het creëren van nieuwe woonruimten in deze zaak voldaan. Het valt in beginsel ook te verwachten dat in deze tijd in een stad verschillende soorten huishoudens, zoals gezinnen, alleenstaanden en jongeren die een woning delen, bij elkaar in een wijk wonen. Daar komt bij dat van bijzondere omstandigheden of onevenredige gevolgen van de vergunning ten aanzien van de leefbaarheid, zoals gezegd, niet is gebleken.
5.5.
De woningen in het pand worden inmiddels bewoond. De gemachtigden van eisers hebben op zitting aangegeven dat zij zelf de directe buren zijn van het pand en dat zij veel overlast ondervinden. Zo heeft de verbouwing lang geduurd en tot veel overlast geleid, ook omdat deze plaatsvond in de coronatijd waarin de gemachtigden veel thuis waren. Sinds het pand wordt bewoond ervaren gemachtigden ook veel overlast. Met name de geur van wiet in de kamer van het zoontje van de gemachtigden is voor hen pijnlijk. Zoals ook op de zitting uitgelegd aan de gemachtigden van eisers, kan de rechtbank de eigen ervaringen van de gemachtigden van eisers – hoe invoelbaar die ook zijn – niet meenemen in haar beoordeling. De gemachtigden van eisers hebben ook bezwaar gemaakt tegen de vergunning, maar de rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het bezwaar van de gemachtigden terecht niet-ontvankelijk is verklaard door het college. [6] De gemachtigden zijn daardoor zelf geen partij in deze beroepsprocedure. De gemachtigden zijn in deze procedure betrokken als de vertegenwoordigers van eisers. De rechtbank ziet in het dossier geen stukken die de overlast die eisers ervaren onderbouwt. De eisers zijn ook geen directe buren van het pand, zoals de gemachtigden, waardoor de rechtbank er ook niet vanuit kan gaan dat zij dezelfde overlast ervaren.
5.6.
De rechtbank acht bij de beoordeling nog van belang dat het college inmiddels de voorwaarden voor woningvorming in de Hvv 2020 verder heeft aangescherpt. Voor aanvragen vanaf 1 januari 2021 geldt dat door het college niet meer wordt meegewerkt aan een woningvormingsvergunning bij dezelfde woningen in de buurt. Hierdoor kunnen de overige eengezinswoningen in het woonblok niet langer omgevormd worden, nu namelijk niet wordt voldaan aan de voorwaarde van een grondgebonden woning van meer dan 200 m2. De gemachtigde van het college heeft op zitting toegelicht dat het vervelend is voor eisers dat deze aanvraag is ingediend voordat de nieuwe regeling van kracht ging. Het is echter een politieke keuze geweest om de nieuwe beoordelingscriteria niet met terugwerkende kracht te laten gelden bij de aanvragen van vóór 1 januari 2021. In het overgangsrecht is expliciet gekozen dat het recht ten tijde van de aanvraag geldt. Tot slot geldt voor eisers, mochten zij in de toekomst overlast ervaren, de mogelijkheid bestaat om hier iets tegen te doen. Eisers kunnen overlast bij de eigenaar van het pand en het college melden. Vervolgens kunnen eisers een handhavingsverzoek indienen bij het college. Bij structurele overlast kan de vergunning worden ingetrokken. [7]
Is de woningvorming in strijd met het bestemmingsplan?
6.
6.1.
Eisers stellen dat de vergunning geweigerd had moet worden omdat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan de Aker en de erfpactvoorwaarden. De bestemming van het pand is gericht op gezinnen en hier moet rekening mee worden gehouden.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft geconcludeerd dat bij het verlenen van de vergunning voor woningvorming een eventuele strijd met het bestemmingsplan of de erfpachtvoorwaarden geen rol spelen. Het zijn namelijk geen gronden waarop het college de vergunning kon weigeren, omdat die niet genoemd staan in de weigeringsgronden van artikel 3.3.1., eerste lid, van de Hvv 2020. Verder ziet het bestemmingsplan niet op de bescherming van de woonvoorraad. Daarbij is woonvorming niet in strijd met het bestemmingsplan, omdat de bestemming wonen is en die verandert niet door het vormen van zes zelfstandige woonruimten.
Moet de vergunning worden ingetrokken omdat de vergunninghouder de vergunningsvoorwaarden niet naleeft?
7.
7.1.
Eisers stellen dat het college de vergunning moet intrekken gezien de eerdere overtreding van de vergunningsvoorwaarden door de vergunninghouder en het niet naleven van deze voorwaarden. De vergunninghouder heeft de omgeving niet tijdig geïnformeerd over de inhoudelijke werkzaamheden. Er is sprake van onveilige situaties. De bouwtekeningen en de realiteit komen niet overeen, wat een strijd oplevert met de erfpachtvoorwaarden die van toepassing zijn. Dit is een privaatrechtelijke belemmering.
7.2.
De rechtbank kan het college in zijn standpunt volgen dat deze omstandigheden geen rol spelen bij de beoordeling van de aanvraag voor de woningvormingsvergunning. De voorwaarden waar eisers naar verwijzen hebben betrekking op de omgevingsvergunning. Dat is een andere vergunning met een ander toetsingskader. In deze zaak gaat het om een woningvormingsvergunning en die wordt getoetst aan de Hvv 2020. De gestelde onveilige situatie, onjuiste bouwtekeningen of de gestelde privaatrechtelijke belemmering zijn geen aspecten die worden meegenomen bij deze beoordeling.
Moet een Bibob-toets plaatsvinden?
8.
8.1.
Eisers stellen dat er een Bibob-toets [8] had moeten plaatsvinden zoals bedoeld in artikel 3.3.1, eerste lid, onder a, van de Hvv 2020. De vergunning had daarom niet verleend kunnen worden, omdat niet zeker is of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.
8.2.
De Wet Bibob regelt dat de overheid vergunningen, subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties mag weigeren of intrekken als er gevaar bestaat dat criminelen daar misbruik van maken. Met de Wet Bibob toetst het college of er een gevaar bestaat dat voordelen uit criminele activiteiten worden benut of strafbare feiten worden gepleegd. Een toetsing op grond van de Wet Bibob is mogelijk wanneer er signalen zijn dat de aanvrager of diens zakelijke kring in verband gebracht kunnen worden met strafbare feiten. Het college heeft toegelicht dat er in dit geval geen signalen zijn die nopen tot een Bibob-onderzoek. Het is een discretionaire bevoegdheid van het college om te bepalen of een dergelijk onderzoek nodig is. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat er een reden is om aan te nemen dat een dergelijk onderzoek nodig. Eisers hebben dit ook niet aangetoond.

Conclusie en gevolgen

9.
9.1.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college in redelijkheid de vergunning voor woningvorming heeft verleend aan de vergunninghouder.
9.2.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van
mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (geldend van 01-07-2020 t/m 31-12-2020)
Artikel 3.3.1 Weigeringsgronden
5. In aanvulling op het tweede lid kunnen vergunningen als bedoeld in artikel 3.1.1, derde lid, niet zijnde vergunningen waarvoor een quotum is vastgesteld of ten behoeve van vakantieverhuur, worden geweigerd in het geval:
a. naar het oordeel van burgemeester en wethouders het belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met de beoogde handeling gediende belang en dit belang niet voldoende kan worden gediend door het stellen van voorwaarden en/of voorschriften aan de vergunning;
b. naar het oordeel van burgemeester en wethouders de beoogde handeling een negatief effect heeft op de leefbaarheid en dit niet voldoende kan worden voorkomen door het stellen van voorwaarden en/of voorschriften aan de vergunning.
Artikel 5.1 Overgangsrecht
3. Aanvragen tot vergunningen, urgentieverklaringen en besluiten op grond van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige verordening worden afgehandeld volgens de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016.
Artikel 3.3.15 Vergunning woningvorming
1. Voor een vergunning voor woningvorming als bedoeld in artikel 3.1.1, derde lid, onderdeel d, gelden de volgende voorwaarden:
a. de nieuw te vormen woonruimten zijn zelfstandig en hebben een verblijfsruimte met een gebruiksoppervlak van ten minste achttien vierkante meter;
b. voor woningvorming moet er vanaf ingebruikname worden voldaan aan de geluidseisen voor woningvorming;
c. er wordt binnen zes maanden na vergunningverlening een melding gedaan van feitelijke ingebruikname op een door burgemeester en wethouders voorgeschreven wijze; en,
d. het verbouwen van een woonruimte tot één of meer woonruimten kleiner dan veertig vierkante meter is niet toegestaan in door burgemeester en wetshouders in nadere regeling aangewezen stadsdelen.
Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (geldend van 01-07-2022 t/m 31-12-2022)
Artikel 3.1.1 Reikwijdte vergunningplicht
1. Als woonruimten waarvoor de vergunningplicht geldt als bedoeld in artikel 21, onderdelen a, b, c en d van de Huisvestingswet zijn alle woonruimten in de gemeente Amsterdam aangewezen.
Artikel 5.1 Overgangsrecht
3. Aanvragen van vergunningen, urgentieverklaringen en andere besluiten worden beoordeeld op grond van de Huisvestingsverordening zoals deze geldt op het moment van indiening van de aanvraag met uitzondering van artikel 3.1.1, eerste lid.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6281 (niet gepubliceerd).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:257.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4396.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2686.
5.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam 21 november 2019, ECLI RBAMS 2019:8728.
6.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6281 (niet gepubliceerd).
7.Artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Hvv 2020.
8.Bibob betekent Bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur.