ECLI:NL:RBAMS:2022:6281

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2452
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake vergunning op basis van de Huisvestingswet met betrekking tot de vorming van zelfstandige woonruimten

Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een vergunning op basis van de Huisvestingswet. De zaak betreft eisers die bezwaar maakten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 20 januari 2021 een vergunning verleende voor het vormen van zes zelfstandige woonruimten op een bepaalde locatie in Amsterdam. Het college verklaarde de bezwaren van eisers op 24 maart 2022 niet-ontvankelijk, waarop eisers beroep instelden.

Tijdens de zitting op 15 september 2022, waar eisers en hun gemachtigden aanwezig waren, werd de mondelinge uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van eisers ten onrechte niet-ontvankelijk waren verklaard. De rechtbank stelde vast dat de eisers, die op korte afstand van de vergunde woningen wonen, wel degelijk belanghebbenden zijn en dat de gevolgen van de vergunning voor hun woon- en leefklimaat van enige betekenis zijn. De rechtbank benadrukte dat bij twijfel over de betekenis van de gevolgen, de betrokkenen het voordeel van de twijfel moeten krijgen.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen acht weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de bezwaargronden inhoudelijk beoordeeld moeten worden. Tevens werd bepaald dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 184,00 moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, in aanwezigheid van griffier mr. C. Pasteuning.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2452

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen

[eisers] , wonend in Amsterdam, eisers

en

het college van burgemeester en wethouders, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Louwe)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[de persoon 1], (gemachtigde: mr. J.D. Poot), vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2021 (de vergunning) heeft verweerder op grond van de Huisvestingswet een vergunning verleend voor het vormen van zes zelfstandige woonruimten voor de locatie [adres 1] in Amsterdam.
Bij besluit van 24 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard en de vergunning in stand gelaten.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Vergunninghouder heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2022. Voor eisers zijn
[de persoon 2] en [de persoon 3] verschenen. Vergunninghouder en het college hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover dat is ingediend door [de persoon 4] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de bezwaren van [de persoon 5] , [de persoon 6] , [de persoon 7] , [de persoon 8] en [de persoon 9] niet-ontvankelijk zijn verklaard;
  • draagt verweerder op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,00 aan eisers te vergoeden.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Het beroep voor zover ingediend door [de persoon 4]
1. De rechtbank stelt vast dat [de persoon 4] geen bezwaar heeft gemaakt. Om beroep te kunnen instellen had hij dit wel moeten doen. [1] Niet blijkt dat dit hem niet kan worden verweten. Daarom is het beroep voor zover het door hem is ingediend niet-ontvankelijk.
Het beroep voor zover ingediend door [de persoon 2] en [de persoon 3]
2. Het bestreden besluit is verzonden op 24 januari 2022. Dat betekent dat [de persoon 2] en [de persoon 3] uiterlijk op 7 maart 2022 bezwaar hadden moeten maken. [2] Zij hebben dat pas op 22 maart 2021 gedaan. Dat is te laat. Een bezwaar is in zo’n geval toch ontvankelijk als het te laat indienen niet verwijtbaar is. [3]
[nummer 1] . [de persoon 2] en [de persoon 3] hebben uitgelegd dat zij destijds bezig waren met verhuizen naar de woning op [adres 2] . Op 27 januari 2021 - een dag na de sleuteloverdracht - raakten zij op de hoogte van de vergunning. Het is volgens hen aan hun gebrek aan kennis te wijten dat zij toen geen bezwaar hebben gemaakt. Zij dachten namelijk er voor de woningvorming een nieuwe aanvraag en een nieuw besluit zouden komen, omdat de vergunning op grond van de Wabo [4] was verleend voor zeven woningen en niet voor zes. De rechtbank is van oordeel dat het late indienen wel verwijtbaar is. Juist door het gebrek aan kennis hadden [de persoon 2] en [de persoon 3] navraag moeten doen of in ieder geval voor de zekerheid bezwaar moeten maken. Daarom heeft het college het bezwaar voor zover het door hen is ingediend terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep van de overige eisers
4. De overige eisers wonen allemaal aan de [adres 3] , namelijk op de nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] . Het geschil gaat over de vraag of deze eisers belanghebbenden zijn. Het college meent dat dit niet het geval is, omdat de vorming van zes woningen voor eisers geen gevolgen van enige betekenis heeft.
5. De rechtbank stelt vast dat het college zich baseert op rechtspraak van de Afdeling [5] . Deze rechtspraak ziet op de vraag wanneer iemand belanghebbende is bij zaken die zien op de Wabo en de Wet milieubeheer. Bij verlening van een vergunning als in deze zaak gaat het ook om een goede woon- en leefomgeving. Daarom acht de rechtbank het niet onjuist dat het college aansluiting heeft gezocht bij deze rechtspraak.
6.
De Afdeling heeft uitgelegd dat gevolgen van enige betekenis ontbreken, als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van de betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. [6] Een aspect als de afstand speelt een rol bij deze beoordeling. De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers op korte afstand wonen van nummer [nummer 5] . Volgens opgave van eisers betreft het een afstand tussen de [nummer 6] en [nummer 7] meter en verweerder heeft deze afstanden niet betwist. Gelet op de rechtspraak van de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat al vanwege de geringe afstand aangenomen moet worden dat het vormen van de wooneenheden gevolgen van enige betekenis zal hebben op het woon- en leefklimaat van eisers. [7] Daarnaast merkt de rechtbank het volgende op. Het college heeft zelf overwogen dat woningvorming een effect kan hebben op het woon- en leefklimaat. De rechtbank acht dit ook aannemelijk en denkt daarbij aan bijvoorbeeld meer verhuisbewegingen. Verder heeft het college erkend dat de parkeerdruk kan toenemen. Hetzelfde geldt voor het aantal fietsen. Dat betekent dus dat er gevolgen van enige betekenis zijn. Deze gevolgen zullen in de directe nabijheid groter zijn dan verder weg in de wijk. Het standpunt dat alleen de directe buren voldoende onderscheidend belang hebben, volgt de rechtbank niet. Daarbij moet als er twijfel mogelijk is over de vraag of de gevolgen van enige betekenis zijn, de betrokkenen het voordeel van de twijfel krijgen. [8] Eisers hebben daarom de drempel voor ontvankelijkheid van hun bezwaar gehaald.
7. De conclusie is daarom dat het college de bezwaren van [de persoon 5] , [de persoon 6] , [de persoon 7] , [de persoon 8] en [de persoon 9] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het beroep, voor zover ontvankelijk, is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:1 van de Awb. De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen en de bezwaargronden in dit besluit inhoudelijk te beoordelen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Pasteuning, griffier, op 15 september 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 7:1, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de artikelen 6:6 en 6:8 van de Awb.
3.Zie artikel 6:11 van de Awb.
4.Wet algemene bepalingen omgevingswet.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
7.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2398.
8.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:499. Rechtsoverwegingen 5.2. tot en met 5.4.