5.2Detentieomstandigheden; heropening van het onderzoek
Nu de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd in verband met een strafrechtelijk onderzoek, zal hij na overlevering aan Polen aldaar in voorlopige hechtenis verblijven oftewel in het
remand regime. In uitspraken vanaf 5 juni 2024heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het kernpunt hierbij is dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen.
Op de zitting van 20 augustus 2024 heeft de officier van justitie om aanhouding van de zaak verzocht en daartoe het volgende aangevoerd. In een andere Poolse zaak met een vervolgings-EAB zijn door het Openbaar Ministerie vragen gesteld over de individuele detentieomstandigheden. Indien in die zaak informatie door de Poolse autoriteiten wordt verstrekt, die voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel 4 Handvest, dan zal in deze zaak aan de Poolse autoriteiten worden voorgelegd of die verstrekte informatie ook geldt in deze zaak.
De raadsman heeft zich op de zitting van 20 augustus 2024 niet verzet tegen aanhouding van de zaak.
De rechtbank heeft vervolgens op de zitting van 20 augustus 2024 het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd om de antwoorden van de Poolse autoriteiten af te wachten op de vragen die door het Openbaar Ministerie zijn gesteld in die andere Poolse zaak met het oog op de toetsing van het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon op schending van grondrechten in detentie in Polen in de
remand prisons.
In die andere Poolse zaak heeft de rechtbank op 1 oktober 2024 een einduitspraak gedaan. De rechtbank heeft in die zaak geen gevolg gegeven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. Het gevaar op schending van grondrechten in detentie in Polen in het
remand regimeis voor de opgeëiste persoon in die zaak niet weggenomen door de in die zaak verstrekte informatie.
De parketsecretaris heeft bij e-mail van 8 oktober 2024 in deze zaak vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te kunnen beoordelen of het vastgestelde algemene gevaar ook betekent dat de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden. Op 22 oktober 2024 en 24 oktober 2024 heeft de parketsecretaris rappelmails gestuurd, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit de vragen nog niet had beantwoord. Ter zitting van 30 oktober 2024 heeft de officier van justitie toegelicht dat ook de politie-liaison is ingeschakeld om de antwoorden tijdig te krijgen van de uitvaardigende justitiële autoriteit, maar dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.
Standpunt van de officier van justitie
Inmiddels zijn in meerdere vergelijkbare zaken wel antwoorden verstrekt. Er zijn ontwikkelingen in Polen om het op wetgevend niveau op te lossen. Dat gaat om de persoonlijke celruimte voor gedetineerden. Het zou goed kunnen dat in deze zaak ook nog antwoorden worden verstrekt.
Standpunt van de raadsman
De rechtbank heeft op 1 oktober 2024 voornoemde uitspraak gedaan in een zaak waarin ook overlevering werd gevraagd door Polen om iemand daar te vervolgen. In die zaak heeft de rechtbank na een heel verloop geen gevolg gegeven aan het EAB. De antwoorden in die zaak waren niet voldoende om het gevaar op schending van grondrechten in het
remand regimevoor de opgeëiste persoon in die zaak weg te nemen. In deze zaak is geen zicht op het krijgen van antwoorden. In deze zaak is niet te voorzien dat de omstandigheden zullen wijzigen. Deze zaak is al op zitting behandeld en er is een raadkamerbehandeling geweest. Er is nog steeds niets ontvangen. De officier van justitie moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de procedure in de zaak van de opgeëiste persoon, gerekend vanaf zijn aanhouding, al meer dan vijf maanden duurt. Door de hiervoor beschreven aanpak van het Openbaar Ministerie zijn vragen omtrent het onderzoek naar een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon in deze zaak pas op 8 oktober 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd.
De rechtbank stelt vast dat er nog geen antwoorden zijn ontvangen op deze vragen. Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er – ondanks het tijdsverloop – alsnog een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hierbij is van belang dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet kan worden aangerekend dat de nadere vragen pas op 8 oktober 2024 door het openbaar ministerie zijn gesteld.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van 30 dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op
12 december 2024) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een verandering in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan het EAB ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.