ECLI:NL:RBAMS:2024:6921

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
13/070844-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 13 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1979 in Polen, die wordt verdacht van strafbare feiten volgens Pools recht. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de detentieomstandigheden in Polen een belangrijk aandachtspunt zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, maar dat er geen individueel reëel gevaar is aangetoond voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een termijn van 30 dagen vastgesteld om te onderzoeken of er veranderingen in de omstandigheden zijn die de detentieomstandigheden in Polen kunnen verbeteren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 60 dagen, tot 31 januari 2025, en de zaak opnieuw ingepland voor 12 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/070844-24
Datum uitspraak: 13 november 2024
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 10 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 september 2023 door
the Circuit Court in Kalisz, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats], Polen, op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting op 20 augustus 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering eerst met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, derde lid, OLW en vervolgens met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW
Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak. De rechtbank heeft de (geschorste) gevangenhouding met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd in verband met nader onderzoek naar de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon in Polen.
Raadkamer op 25 september 2024
De rechtbank heeft op 25 september 2024 in raadkamer de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW nogmaals met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting op 30 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 30 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW wederom met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
  • a decision on the application of a preventive measure van the District Court in Kielce van 24 juni 2022 (II Kp 267/22);
  • a decision of the prosecutor of the Silescian Branch of the Department for Organised Crime and Corruption of the National Prosecutor's Office in Katowice van 8 juli 2022 (PK IX WZ Ds. 89.2020).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [2]

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
  • afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Artikel 11 OLW

5.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
5.2
Detentieomstandigheden; heropening van het onderzoek
Inleiding
Nu de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd in verband met een strafrechtelijk onderzoek, zal hij na overlevering aan Polen aldaar in voorlopige hechtenis verblijven oftewel in het
remand regime. In uitspraken vanaf 5 juni 2024 [5] heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het kernpunt hierbij is dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen.
Op de zitting van 20 augustus 2024 heeft de officier van justitie om aanhouding van de zaak verzocht en daartoe het volgende aangevoerd. In een andere Poolse zaak met een vervolgings-EAB zijn door het Openbaar Ministerie vragen gesteld over de individuele detentieomstandigheden. Indien in die zaak informatie door de Poolse autoriteiten wordt verstrekt, die voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel 4 Handvest, dan zal in deze zaak aan de Poolse autoriteiten worden voorgelegd of die verstrekte informatie ook geldt in deze zaak.
De raadsman heeft zich op de zitting van 20 augustus 2024 niet verzet tegen aanhouding van de zaak.
De rechtbank heeft vervolgens op de zitting van 20 augustus 2024 het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd om de antwoorden van de Poolse autoriteiten af te wachten op de vragen die door het Openbaar Ministerie zijn gesteld in die andere Poolse zaak met het oog op de toetsing van het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon op schending van grondrechten in detentie in Polen in de
remand prisons.
In die andere Poolse zaak heeft de rechtbank op 1 oktober 2024 een einduitspraak gedaan [6] . De rechtbank heeft in die zaak geen gevolg gegeven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. Het gevaar op schending van grondrechten in detentie in Polen in het
remand regimeis voor de opgeëiste persoon in die zaak niet weggenomen door de in die zaak verstrekte informatie.
De parketsecretaris heeft bij e-mail van 8 oktober 2024 in deze zaak vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te kunnen beoordelen of het vastgestelde algemene gevaar ook betekent dat de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden. Op 22 oktober 2024 en 24 oktober 2024 heeft de parketsecretaris rappelmails gestuurd, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit de vragen nog niet had beantwoord. Ter zitting van 30 oktober 2024 heeft de officier van justitie toegelicht dat ook de politie-liaison is ingeschakeld om de antwoorden tijdig te krijgen van de uitvaardigende justitiële autoriteit, maar dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.
Standpunt van de officier van justitie
Inmiddels zijn in meerdere vergelijkbare zaken wel antwoorden verstrekt. Er zijn ontwikkelingen in Polen om het op wetgevend niveau op te lossen. Dat gaat om de persoonlijke celruimte voor gedetineerden. Het zou goed kunnen dat in deze zaak ook nog antwoorden worden verstrekt.
Standpunt van de raadsman
De rechtbank heeft op 1 oktober 2024 voornoemde uitspraak gedaan in een zaak waarin ook overlevering werd gevraagd door Polen om iemand daar te vervolgen. In die zaak heeft de rechtbank na een heel verloop geen gevolg gegeven aan het EAB. De antwoorden in die zaak waren niet voldoende om het gevaar op schending van grondrechten in het
remand regimevoor de opgeëiste persoon in die zaak weg te nemen. In deze zaak is geen zicht op het krijgen van antwoorden. In deze zaak is niet te voorzien dat de omstandigheden zullen wijzigen. Deze zaak is al op zitting behandeld en er is een raadkamerbehandeling geweest. Er is nog steeds niets ontvangen. De officier van justitie moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de procedure in de zaak van de opgeëiste persoon, gerekend vanaf zijn aanhouding, al meer dan vijf maanden duurt. Door de hiervoor beschreven aanpak van het Openbaar Ministerie zijn vragen omtrent het onderzoek naar een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon in deze zaak pas op 8 oktober 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd.
De rechtbank stelt vast dat er nog geen antwoorden zijn ontvangen op deze vragen. Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er – ondanks het tijdsverloop – alsnog een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hierbij is van belang dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet kan worden aangerekend dat de nadere vragen pas op 8 oktober 2024 door het openbaar ministerie zijn gesteld.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van 30 dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op
12 december 2024) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een verandering in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan het EAB ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op
12 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met 60 dagen (tot 31 januari 2025), onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
4.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
5.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.