ECLI:NL:RBAMS:2024:6906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
13-277417-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een strafzaak in Polen

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door het District Court of Lublin op 21 mei 2024, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1979 en een vrijheidsstraf van één jaar en vijf maanden moet ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten, aangezien hij op de hoogte was van de procedure en geen adreswijziging heeft doorgegeven aan de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing geacht, omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de procedure in eerste aanleg en hij op de hoogte was van de mogelijke procedure in hoger beroep. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de dubbele strafbaarheid is voldaan, aangezien het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht als diefstal met geweld kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-277417-24
Datum uitspraak: 7 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 30 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 mei 2024 door
the District Court of Lublin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the Lublin-Zachód Provincial Court of Lublin, dated December 16th 2022,met referentie IV K 583/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vijf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, vier maanden en negenentwintig dagen. De vrijheidsstraf die aan de opgeëiste persoon is opgelegd is bevestigd in hoger beroep bij de beslissing van de
District Court of Lublinvan 21 maart 2023, met referentie XI Ka 179/23.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal daarom de procedure in hoger beroep bij de
District Court of Lublinvan 21 maart 2023 aan artikel 12 OLW toetsen.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon betwist namelijk dat hij wetenschap van de procedure in hoger beroep heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar heeft de rechtbank – onder verwijzing naar jurisprudentie – verzocht om van deze weigeringsgrond af te zien. Gelet op zijn aanwezigheid bij de procedure in eerste aanleg wist de opgeëiste persoon van de procedure tegen hem. Hij heeft een adresinstructie getekend, waarbij hij is gewezen op de gevolgen van het niet naleven daarvan, en de opgeëiste persoon is naar Nederland gegaan zonder een adreswijziging door te geven. De opgeëiste persoon is dan ook op zijn minst onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de Poolse autoriteiten, zodat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest op het proces in eerste aanleg en dat hij voor het feit waarvoor hij is veroordeeld in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast heeft hij tijdens zijn verhoor op 8 april 2022 een adresinstructie ontvangen, die gold voor de gehele procedure inclusief de hoger beroep procedure, waarbij hij is gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven en de gevolgen van het nalaten daarvan en waarbij hij, naar de rechtbank begrijpt, erop is gewezen dat een en ander ook van toepassing was op een eventuele procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft deze adresinstructie getekend. Vervolgens is opgeëiste persoon na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg in december 2022 in januari 2023 naar Nederland gegaan, zonder dat hij daarbij een adreswijziging aan de Poolse autoriteiten heeft doorgegeven. De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure tegen hem op de hoogte was en rekening kon en moest houden met een eventuele procedure in hoger beroep, zodat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad aan zichzelf/andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin, Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (