3.4.Oordeel van de rechtbank
Bij de aanhouding van verdachte is in een zwarte schoudertas € 50.415,- aangetroffen. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is € 169.335,- aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze geldbedragen heeft witgewassen en overweegt daartoe als volgt.
Uit misdrijf afkomstig
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de geldbedragen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Echter, ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf voorwerpen afkomstig zijn, kan witwassen daarvan in bepaalde gevallen worden bewezen. Hiervan is sprake als de rechtbank kan vaststellen dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Witwasvermoeden en de verklaring van verdachte
Daarvoor is allereerst vereist dat wordt vastgesteld dat de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is.
Bij verdachte en in zijn woning zijn grote hoeveelheden contante geldbedragen aangetroffen, terwijl verdachte niet over een legaal inkomen beschikt waaruit deze geldbedragen kunnen worden verklaard. Daarnaast zijn in de woning van verdachte een geldtelmachine, een kluis en verschillende bankpassen op naam van andere personen en bedrijven aangetroffen. Verdachte droeg ook verschillende bankpassen op naam van andere personen en bedrijven bij zich op het moment dat hij is aangehouden. Met deze personen en bedrijven heeft verdachte geen enkele connectie. Ook staan er twee Bulgaarse personen op zijn adres ingeschreven waar hij geen connectie mee heeft.
Verdachte heeft op 4 september 2024 bij de politie verklaard dat hij de bankpassen met bijbehorende pincodes van [medeverdachte 2] heeft gekregen. Ook heeft hij verklaard dat de bedrijven waarvan de bankpassen zijn aangetroffen, in opdracht van [medeverdachte 2] , [medeverda] en [medeverdachte 3] zijn opgericht door Bulgaren, maar dat deze Bulgaren zelf geen activiteiten in de bedrijven verrichten. Uit het dossier blijkt dat een aantal Bulgaren ook niet meer in Nederland staat ingeschreven, terwijl de ondernemingen op naam van deze Bulgaren wel in de Kamer van Koophandel als gevestigd in Nederland staan geregistreerd.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij van [medeverdachte 2] de opdracht heeft gekregen om geld te pinnen en dat de werkwijze er als volgt uit ziet. [medeverdachte 2] , [medeverda] en [medeverdachte 3] maken facturen op naam van de Bulgaarse bedrijven op. Deze facturen sturen zij naar hun klanten. De klanten betalen de facturen en maken het geld over naar de rekeningen, waarna [medeverdachte 2] aan verdachte en anderen de opdracht geeft om met de gekregen pinpassen en pincodes geldbedragen (telkens het maximum van € 5.000,‑) te pinnen. Uit de verklaring van verdachte blijkt ook dat op een van de bankrekeningen op systematische wijze telkens grote bedragen v zijn gepind. Nadat het geld is gepind, komt [medeverdachte 2] het geld ophalen bij verdachte. Soms pint [medeverdachte 2] zelf ook en neemt [medeverdachte 2] ook zakken of tassen met geld mee naar de woning van verdachte. Het geld wordt verdeeld (in enveloppen) en contant teruggegeven aan de klanten van [medeverdachte 2] , [medeverda] en [medeverdachte 3] , die het geld via de facturen op de rekeningen hebben gestort.
Dit alles wijst erop dat sprake is van een schijnconstructie waarbij katvangers zijn ingezet om de daadwerkelijk betrokkenen uit het zicht van autoriteiten te houden. De rechtbank vindt daarom dat er, ook in onderlinge samenhang bezien, sprake is van een witwasvermoeden.
Indien sprake is van een witwasvermoeden dat verdachte wil weerleggen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van de geldbedragen. Die verklaring heeft verdachte niet gegeven, integendeel. Verdachte heeft immers verklaard dat [medeverdachte 2] tegen hem heeft gezegd dat sprake is van belastingontduiking en dat klanten van [medeverdachte 2] , [medeverda] en [medeverdachte 3] in het kader daarvan facturen laten opstellen voor hun bedrijven.
Conclusie
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat het niet anders kan dan dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn.
Witwashandelingen
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de geldbedragen verschillende witwashandelingen zijn gepleegd. Daartoe overweegt zij als volgt.
Witwashandelingen ten aanzien van het geldbedrag van € 50.415,- en partiële vrijspraak
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het geldbedrag van € 50.000,- op de dag van de aanhouding van tien verschillende rekeningen heeft gepind. Door het pinnen heeft verdachte dit geldbedrag verworven en voorhanden gehad. Het bedrag van € 415,- had hij in zijn portemonnee in diezelfde tas bij zich en dus voorhanden.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook verhullingshandelingen heeft verricht. Het pinnen van het geldbedrag betreft een handeling die, naar het oordeel van de rechtbank, bedoeld is om de herkomst van het geld te verhullen. Zolang het geld immers 'giraal' is, laat het een spoor na. Dit spoor stopt op het moment dat het geld contant wordt opgenomen. Dan is dus niet meer te achterhalen wie de rechthebbenden van het gepinde bedrag zijn. Bovendien is sprake van omzetting, nu het geld contant is opgenomen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2017:228). De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte het geldbedrag heeft overgedragen of daarvan gebruik heeft gemaakt, zoals door de officier van justitie is gesteld. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken. Ook wordt verdachte vrijgesproken van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en verplaatsing van dit geldbedrag.
Witwashandeling ten aanzien van het geldbedrag van € 169.335,- en partiële vrijspraak
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte het geldbedrag van € 169.335,- voorhanden heeft gehad. Voor het – als pleger – voorhanden hebben van een voorwerp in de zin van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist dat de verdachte het voorwerp opzettelijk aanwezig had. Dat houdt in dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de precieze eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp (waaronder begrepen de precieze omvang van een geldbedrag) of tot de exacte locatie daarvan (zie onder meer ECLI:NL:HR:2020:570). Verdachte ontkent dat hij van het geld dat in de kluis en op de andere plekken in de woning is aangetroffen, afwist. De rechtbank stelt voorop dat er in beginsel vanuit kan worden gegaan dat iemand weet wat zich in zijn woning bevindt.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 2] zelf wel eens geld pinde, het geld in supermarkttassen meenam en enige tijd in verdachtes woning achterliet. Het geld werd op verschillende plekken neergelegd, namelijk in de kast en in de kluis. Verdachte was dus op de hoogte van het bestaan van de kluis en dat [medeverdachte 2] deze gebruikte om daar geld in neer te leggen. Bovendien lag de sleutel van die kluis in de woning, ook toen [medeverdachte 2] daar niet (meer) aanwezig was. Verder heeft verdachte verklaard dat het geld werd verdeeld en in enveloppen werd gedaan.
Deze handelswijze komt overeen met de wijze waarop het geldbedrag van € 169.335,- in de woning van verdachte is aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte gelet op zijn wetenschap over deze handelswijze bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte 2] grote hoeveelheden geld in zijn woning achterliet. Daarmee is bewezen dat verdachte het geld dat in zijn woning is aangetroffen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Niet is bewezen dat verdachte ten aanzien van het geldbedrag van € 169.335,- andere witwashandelingen heeft gepleegd, zodat de rechtbank hem daarvan vrijspreekt.
Opzet
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Opzet ten aanzien van het geldbedrag van € 50.415,-
Verdachte was zich namelijk bewust van de werkwijze en het feit dat de Bulgaren zelf geen activiteiten verrichten in de door hen opgerichte bedrijven. Ook heeft [medeverdachte 2] tegen verdachte gezegd dat het geld afkomstig is van belastingontduiking. Toch heeft verdachte grote contante bedragen gepind en wist hij dat die bedragen vervolgens weer aan dezelfde personen werden teruggegeven als de personen die de facturen hadden betaald.
Opzet ten aanzien van het geldbedrag van € 169.335,-
Uit de hiervoor opgeschreven handelswijze rondom de contante bedragen die verdachte en [medeverdachte 2] in verdachtes huis opsloegen, maakt de rechtbank ook ten aanzien van de € 169.335,- op dat verdachte – in ieder geval – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ook die geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
Medeplegen
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verdachte voorgaande witwashandelingen samen met anderen heeft gepleegd. Op basis van de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat er naast verdachte en [medeverdachte 2] meerdere personen bij de witwasconstructie zijn betrokken. De rechtbank vindt dat de bijdrage van verdachte, te weten het pinnen en weer teruggeven van het geld in contanten, waarbij soms geld in enveloppen is gedaan voor klanten, van voldoende gewicht is binnen deze constructie, zodat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.