ECLI:NL:RBAMS:2024:6847

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
C/13/758330 / FA RK 24-355
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot vermeende vooringenomenheid van de rechter

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure die was ingediend door Tunica Trading B.V. tegen mr. J.W. Bockwinkel, de rechter die betrokken was bij een civiele procedure tussen Tunica Trading B.V. en [bedrijf] B.V. Het wrakingsverzoek was ingediend op 17 oktober 2024 en was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechter. Tunica Trading B.V. stelde dat de rechter zich onder druk voelde staan door [naam 2], die herhaaldelijk klachten indiende en de rechter had aangesproken op haar onpartijdigheid. Tijdens de zitting op 25 oktober 2024 werd de rechter gehoord, evenals de advocaat van verzoekster en [naam 2]. De rechter gaf aan dat zij zich niet onder druk gezet voelde en dat de zitting op een normale manier was verlopen, hoewel [naam 2] en zijn advocaat meer spreektijd hadden gekregen.

De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. De rechter had de regie tijdens de zitting gevoerd en beide partijen de gelegenheid geboden hun standpunten naar voren te brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en wees het verzoek tot wraking af. De procedure tussen Tunica Trading B.V. en [bedrijf] B.V. zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Uitspraak: 5 november 2024
Zaaknummer 758330
Beslissing op het op 17 oktober 2024 ingekomen en onder rekestnummer HA RK 24-355 ingeschreven verzoek van:
Tunica Trading B.V., verzoekster
vertegenwoordigd door [naam 1] , als bestuurder
bijgestaan door advocaat mr. J. de Groot,
dat strekt tot wraking van mr. J.W. Bockwinkel, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het schriftelijk wrakingsverzoek (met twee bijlagen) van 17 oktober 2024;
  • het proces-verbaal van de zitting van 16 oktober 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek van 23 oktober 2024.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Het verzoek is behandeld op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2024, alwaar
[naam 1] , de advocaat van verzoekster en de rechter zijn gehoord.
De uitspraak is bepaald op (uiterlijk) 8 november 2024.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
- verzoekster is als gedaagde in conventie en eisende partij in reconventie betrokken in een procedure bij deze rechtbank, afdeling Privaatrecht, team Handel. De eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie is [bedrijf] B.V. De procedure is ingeschreven onder zaaknummer C/13/717414 / HA ZA 22-387 en betreft de financiële afwikkeling van hun samenwerking;
  • op 28 augustus 2024 heeft [naam 2] namens [bedrijf] B.V. aan de president van deze rechtbank een e-mailbericht gezonden. Daarin schrijft hij onder meer dat door hem en zijn advocaat bezwaren zijn ingebracht tegen (de kosten van) het gedane deskundigenonderzoek en dat zij daar geen inhoudelijke reactie van de rechtbank op hebben gekregen. Ook heeft [naam 2] in dat bericht aan de president verzocht om met de rechter te bespreken of zij zich hierom vrijwillig wil verschonen van deze procedure;
  • op 3 september 2024 is namens de rechter bericht dat zij geen aanleiding ziet voor het indienen van een verschoningsverzoek, omdat zich naar haar oordeel geen feiten of omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden;
- op 16 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling bij de rechter plaatsgevonden waarbij [naam 1] , mr. De Groot, [naam 2] en de advocaat van [bedrijf] B.V., mr. M. Malycha zijn verschenen en gehoord. De rechter heeft de mondelinge behandeling gesloten en de zaak verwezen naar de rol van 27 november 2024 voor vonnis.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is samengevat gebaseerd op de volgende schriftelijk ingediende en ter wrakingszitting mondeling toegelichte gronden. Dit verzoek dient te worden bezien in de context van de handelwijze van [naam 2] die bij wijze van processtrategie tegen alle betrokkenen voortdurend klachten indient. Daarnaast heeft hij erop aangestuurd dat de rechter zich zou moeten verschonen. De rechter heeft dat op de zitting benoemd en daarbij gezegd dat zij de zitting is ingegaan met het gevoel dat zij moest oppassen niet gewraakt te worden door [naam 2] . Hierdoor is bij verzoekster gegronde twijfel ontstaan over haar onpartijdigheid. Indien de rechter de zitting namelijk ingaat met de vrees te worden gewraakt dan heeft dat invloed op de wijze waarop de zitting wordt geleid en mogelijk op de beslissingen die de rechter neemt. Zij heeft ook daadwerkelijk de indruk gewekt ‘op eieren te lopen’. De kennelijke vrees gewraakt te worden is tot uiting gekomen in het verloop van de zitting. De rechter is kennelijk op een andere manier de zitting ingegaan dan zij gewend is te doen. Partijen zijn als gevolg daarvan niet in gelijke mate aan het woord gelaten en dit heeft ertoe geleid dat [naam 2] en zijn advocaat veel meer ruimte hebben gekregen om hun standpunt toe te lichten. De rechter is daarbij te veel meegegaan in het standpunt van [naam 2] en de vordering van diens vennootschap. Ook heeft [naam 2] de gelegenheid gekregen om [naam 1] en de advocaat voor leugenaars en oplichters uit te maken, zonder dat de rechter het nodig vond in te grijpen. De zaak moet dan ook worden behandeld door een rechter die niet gevoelig is voor de druk van [naam 2] .

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft naar voren gebracht dat zij inderdaad tegen [naam 2] heeft gezegd dat hij een hele reeks (klacht)procedures had gestart of wilde starten en dat zij bij het lezen zich had afgevraagd ‘dadelijk ben ik de volgende tegen wie hij zich richt’. De rechter heeft dit opgemerkt om met deze partij in contact te komen. Zij voelt zich niet onder druk gezet door [naam 2] . [naam 2] en zijn advocaat zijn tijdens de mondelinge behandeling inderdaad uitvoeriger aan het woord geweest dan [naam 1] en zijn advocaat, dat blijkt ook uit het proces-verbaal. De rechter heeft na een schorsing de balans in het debat aan de orde gesteld en benoemd dat [naam 1] zich, anders dan [naam 2] , vrij stil had gehouden. Zij heeft uitgesproken dat zij niet wil dat [naam 1] na de zitting nog zou denken dat hij dingen aan de orde had willen stellen. De rechter deelt de interpretaties en conclusies die de advocaat van verzoekster en [naam 1] hebben verbonden aan de hierboven beschreven gang van zaken niet. Er is geen sprake geweest van vooringenomenheid.

4.De beoordeling van het verzoek

Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekster daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de door verzoekster genoemde feiten en omstandigheden geen grond op voor een dergelijke zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid.
De wrakingskamer is van oordeel dat het gebruik door de rechter van de woorden dat ‘
zij de zitting is ingegaan met het gevoel dat zij moest oppassen niet gewraakt te worden’ of wel ‘
dadelijk ben ik de volgende tegen wie u zich richt’ niet reeds op zichzelf beschouwd blijk geeft van vooringenomenheid of voor de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Bovendien komt de uitleg die de rechter hierover ter zitting nog heeft gegeven, namelijk dat het een communicatiestijl is waarmee zij ter zitting contact wilde maken met [naam 2] , de wrakingskamer niet onbegrijpelijk voor. Voor de aanname van verzoekster dat de rechter niet bestand zou zijn tegen de druk die van [naam 2] uitgaat om in zijn voordeel te beslissen bestaat dan ook geen objectief aanknopingspunt.
De wrakingskamer stelt verder vast dat de rechter regie heeft gevoerd tijdens de behandeling op de zitting. Zij heeft daarbij beide partijen de gelegenheid geboden hun standpunt naar voren te brengen, zoals ook blijkt uit het proces-verbaal van de zitting en ook door [naam 1] nog eens ter gelegenheid van de wrakingszitting is bevestigd. Uit het proces-verbaal kan worden opgemaakt dat [naam 2] en zijn advocaat meer spreektijd hebben gebruikt, zonder dat de rechter hen daarin heeft begrensd. De rechter komt echter een grote mate van vrijheid toe tijdens een mondelinge behandeling. Dat dit als onprettig is ervaren door [naam 1] betekent niet dat daarmee de schijn van partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot wraking dan ook worden afgewezen.
BESLISSING:
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de zaak met zaaknummer C/13/717414 / HA ZA 22-387 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond.
Aldus gegeven door mr. P.B. Martens, voorzitter, mrs. J. Thomas en A.R.P.J. Davids, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2024 in tegenwoordigheid van
mr. P. Tanis, griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.