ECLI:NL:RBAMS:2024:6683

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
13-215509-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in verband met een Europees aanhoudingsbevel en terugkeergarantie

Op 11 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend om de opgeëiste persoon de gelegenheid te geven een weloverwogen beslissing te maken over het al dan niet doen van een beroep op de door België afgegeven terugkeergarantie. De opgeëiste persoon, geboren in 1989, is verdacht van ernstige strafbare feiten, waaronder illegale handel in verdovende middelen en moord. Tijdens de zitting op 4 september 2024 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon onder schorsing bevolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat hij zich niet volledig bewust was van de gevolgen van zijn beslissing om geen beroep te doen op de terugkeergarantie. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen en een nieuwe zitting te plannen voor 6 oktober 2024, zodat de opgeëiste persoon zijn standpunt kan verduidelijken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank heeft gewezen op de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de detentieomstandigheden in België en de rechten van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-215509-24
Datum uitspraak: 11 september 2024
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 11 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 mei 2024 door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (België), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding – onder onmiddellijke schorsing tot aan de einduitspraak - bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding van 24 mei 2024 bij verstek van de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, met referentie 22/063.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW; Detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 18 juli 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Hasselt (…).

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m² individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m² inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op de grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

6.Onschuldverweer

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet schuldig is aan de feiten als vermeld in het EAB. Het aantreffen van zijn DNA op een mes op het aanrecht zegt niets over zijn eventuele betrokkenheid bij de mogelijke “ripdeal”. Op grond hiervan dient de overlevering te worden geweigerd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet ter zitting heeft aangetoond dat het onmogelijk is dat hij de in het EAB omschreven feiten heeft gepleegd.
De enkele stelling dat hij onschuldig is, leidt alleen al om die reden niet tot weigering van de overlevering. [6]
7. De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW; heropening van het onderzoek
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Bij brief van 17 juli 2024 heeft de procureur des Konings te Hasselt een zogenaamde terugkeergarantie afgegeven ten behoeve van de opgeëiste persoon.
Standpunt raadsman
Op grond van nieuwe wetgeving in Nederland maakt het in verband met de regeling voor vervroegde invrijheidstelling (hierna VI-regeling) niet uit of de opgeëiste persoon zijn eventueel op te leggen gevangenisstraf in Nederland of in België uitzit. Ook in Nederland maakt hij kans op invrijheidstelling na het uitzitten van 1/3e van de straf. De terugkeergarantie is voor de opgeëiste persoon niet per se nodig en hij doet daarom geen beroep op de terugkeergarantie.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over het standpunt van de opgeëiste persoon dat hij geen beroep doet op de terugkeergarantie.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6, eerste lid, OLW geeft uitvoering aan artikel 5, onderdeel 3, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, welke bepaling er in het bijzonder toe strekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit in staat te stellen een bijzonder gewicht toe te kennen aan de mogelijkheid om de kansen op sociale re-integratie van de opgeëiste persoon te verhogen.
Artikel 6, eerste lid, OLW heeft echter een facultatief karakter en moet, als uitzondering op het uitgangspunt, restrictief worden uitgelegd. Uitgangspunt is dat de opgeëiste persoon (zonder nadere garanties) wordt overgeleverd. Artikel 6, eerste lid, OLW biedt de opgeëiste personen met de Nederlandse nationaliteit en voldoende binding met de Nederlandse samenleving de mogelijkheid om, met het oog op de doelen van re-integratie en resocialisatie, een beroep te doen op het recht om in geval van veroordeling tot een vrijheidsbenemende straf, deze straf in Nederland te mogen ondergaan. Indien een dergelijke opgeëiste persoon een beroep doet op die bepaling kán de overlevering afhankelijk worden gemaakt van een terugkeergarantie en kán het ontbreken van een terugkeergarantie aan overlevering in de weg staan. Het facultatieve karakter van deze weigeringsgrond brengt echter met zich dat, in geval van een beroep op artikel 6, eerste lid, OLW, de rechtbank de bevoegdheid heeft om van de toepassing van die bepaling af te zien.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij deze overleveringsprocedure voor het eerst meemaakt en dat hij niet weet hoe het in zijn werk gaat.
In het geval de opgeëiste persoon geen beroep doet op artikel 6, eerste lid, OLW, heeft dat tot gevolg dat de rechtbank de overlevering niet afhankelijk maakt van de terugkeergarantie, dat, in geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf, België niet gehouden is het vonnis ter erkenning en tenuitvoerlegging aan Nederland aan te bieden met het oog op tenuitvoerlegging van die straf in Nederland en dat de opgeëiste persoon de eventueel aan hem opgelegde vrijheidsstraf in beginsel in België zal ondergaan.
De rechtbank kan, op grond van hetgeen de raadsman ter zitting naar voren heeft gebracht en de verklaring van de opgeëiste persoon zelf, zich niet aan de indruk onttrekken dat de opgeëiste persoon zich niet volledig bewust is geweest van de consequenties van de mededeling dat hij geen beroep doet op artikel 6, eerste lid, OLW.
Mede gelet op de ruimte die nog aanwezig is in de beslistermijn zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en schorsen om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen op een nadere zitting van de rechtbank een weloverwogen beslissing kenbaar te maken of hij al dan niet een beroep doet op de door de Belgische autoriteiten afgegeven terugkeergarantie.

8.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd om de onder 7. vermelde reden.
BEPAALTdat de zaak opnieuw op zitting moet worden gepland
één week voor het verstrijken van de beslistermijn op 6 oktober 2024;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.
6.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.