ECLI:NL:RBAMS:2024:6679

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
C/13/748015 / HA ZA 24-260
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot tussenkomst in civiele procedure met betrekking tot geldleningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een incident waarbij Souli Vastgoed B.V. en Korver Vastgoed Management B.V. verzochten om tussenkomst in een hoofdzaak. De hoofdzaak betreft een vordering van eiser [eiser] tegen gedaagde [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 558.262,71, voortvloeiend uit verstrekte leningen. Souli en Korver stellen dat zij ook vorderingen hebben op [gedaagde] en dat de vorderingen van [eiser] onrechtmatig zijn, wat hun verhaalspositie zou verslechteren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van Souli en Korver onvoldoende samenhang vertonen met de hoofdzaak, waardoor zij geen belang hebben om tussen te komen. De rechtbank heeft de incidentele vordering tot tussenkomst afgewezen en Souli en Korver veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 1.228,-. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de zaak op 27 november 2024 weer op de rol komt voor vonnis in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/748015 / HA ZA 24-260
Vonnis in incident van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. C.A.M.H. Vink,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen,
en de partijen die hebben verzocht te worden toegelaten als gevoegde partij, dan wel als tussenkomende partij

1.SOULI VASTGOED B.V.,

te Schiedam,
2.
KORVER VASTGOED MANAGEMENT B.V.,
te Spijkenisse,
eisende partijen in het incident,
hierna te noemen: Souli en Korver
advocaat mr. D.A. Evertsz te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 maart 2024, met producties,
  • de incidentele vordering strekkende tot tussenkomst van Souli en Korver, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties,
  • de berichten waarin Souli en Korver om een tweede schriftelijke ronde dan wel mondelinge behandeling in het incident vragen en de reactie van [eiser] daarop,
  • de rolbeslissing waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 september 2024 en de daarin genoemde stukken,
  • een brief van 20 oktober 2024 van Souli en Korver met opmerkingen over het proces-verbaal,
  • een bericht van 21 oktober 2024 van [eiser] waarin hij bezwaar maakt tegen het indienen van de hiervoor genoemde brief,
  • de berichten van 22 oktober 2024 waarin partijen over en weer op dit laatste punt reageren.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Het proces-verbaal
1.3.
Het proces-verbaal is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt en aan partijen verzonden. Naar aanleiding hiervan hebben Souli en Korver verzocht om het proces-verbaal op punten te wijzigen. [eiser] heeft zich hiertegen verzet.
1.4.
De rechtbank ziet in wat door Souli en Korver naar voren is gebracht geen aanleiding het eerder opgemaakte proces-verbaal te wijzigen. Niet alles wat op de zitting gezegd wordt, wordt vastgelegd in een proces-verbaal. Het proces-verbaal is alleen een zakelijke samenvatting van wat er op de zitting is besproken. Het eerder verstrekte proces-verbaal vormt van de zitting en wat daarop is gezegd een correcte, samengevatte, weergave.

2.De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eiser] van [gedaagde] betaling van in totaal € 558.262,71, te vermeerderen met de wettelijke rente, de beslag- en de proceskosten. [eiser] legt daaraan ten grondslag dat hij leningen aan [gedaagde] heeft verstrekt en dat [gedaagde] gehouden is deze terug te betalen.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Souli en Korver vorderen dat hen wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen. Zij leggen daaraan samengevat het volgende ten grondslag. Souli en Korver stellen allebei een vordering te hebben op [gedaagde] . Souli en Korver hebben het vermoeden dat [eiser] en [gedaagde] paulianeus dan wel onrechtmatig handelen door te proberen niet-bestaande vorderingen toegewezen te krijgen. Daarmee wordt de verhaalspositie van Souli en Korver op [gedaagde] verslechterd.
In de hoofdprocedure willen Souli en Korver vorderen dat alle rechtshandelingen tussen [eiser] en [gedaagde] die betrekking hebben op onroerende zaken en door [eiser] verstrekte leningen worden vernietigd. Verder wil Korver een verklaring voor recht vorderen dat tussen hem en [gedaagde] sprake is van een rechtsgeldige koopovereenkomst voor een garage. Souli wil vorderen dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot nakoming van een betalingsverplichting uit een overeenkomst tussen hen.
3.2.
[eiser] verzet zich tegen tussenkomst, omdat het de procedure onnodig zou vertragen en Souli en Korver daarbij onvoldoende belang hebben.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geschil, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. [1] Voor het aannemen van een belang bij tussenkomen is voldoende dat de derde partij vordert te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wil instellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in het hoofdgeding kan ondervinden. De in te stellen vorderingen moeten voldoende samenhang hebben met het onderwerp van de hoofdzaak om tot het oordeel te kunnen leiden dat zij voldoende belang heeft bij tussenkomst in verband met de gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. [2]
4.2.
Dat [gedaagde] niet in het geding is verschenen, staat niet aan de behandeling van de vordering in het incident in de weg. Uit vaste rechtspraak volgt dat voeging of tussenkomst ook mogelijk is in het geval dat de gedaagde partij niet in de procedure is verschenen. [3]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering tot tussenkomst moet worden afgewezen, omdat de door Souli en Korver in te stellen vorderingen onvoldoende samenhang hebben met het onderwerp in de hoofdzaak. Daarom hebben zij onvoldoende belang om tussen te komen. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.4.
De hoofdzaak gaat over de vraag of [gedaagde] gehouden is om bedragen aan [eiser] te betalen uit hoofde van geldleningen van [eiser] aan [gedaagde] . Souli en Korver willen in de hoofdzaak vorderingen instellen die betrekking hebben op een koopovereenkomst tussen Korver en [gedaagde] , nakoming van een betalingsverplichting uit een overeenkomst tussen Souli en [gedaagde] en vernietiging van rechtshandelingen tussen [eiser] en [gedaagde] . De vorderingen die Souli en Korver willen instellen hebben een andere grondslag dan de vordering van [eiser] en voor de beoordeling van deze vorderingen moeten andere feitelijke vragen en rechtsvragen worden beantwoord. Dat maakt dat de samenhang tussen de vordering van [eiser] en de vorderingen die Souli en Korver willen instellen onvoldoende is en Souli en Korver dus onvoldoende belang hebben bij tussenkomst. De rechtbank heeft bij de beoordeling van het belang van Souli en Korver meegewogen dat er andere juridische mogelijkheden zijn om hun vorderingen in te stellen. Dat hoeft dus niet per sé in deze procedure tussen [eiser] en [gedaagde] .
4.5.
Souli en Korver hebben de rechtbank verzocht om, bij afwijzing van de incidentele vordering, in de proceskostenveroordeling rekening te houden met de omstandigheid dat [eiser] heeft geweigerd hen een afschrift van de dagvaarding toe te sturen. [eiser] was daartoe volgens Souli en Korver wel verplicht in het kader van de goede procesorde. Souli en Korver gingen ervan uit dat [eiser] in deze procedure dezelfde vordering tegen [gedaagde] zou instellen als in het kort geding.
4.6.
De rechtbank is niet gebleken van een verplichting van [eiser] om de dagvaarding aan Souli en Korver te verstrekken, ook niet in het kader van de goede procesorde. Bovendien heeft de toenmalige advocaat van [eiser] bij brief van 29 maart 2024, dus vóór het instellen van de incidentele vordering, meegedeeld dat in de procedure geen nakoming wordt gevorderd van de koopovereenkomst van de garage tussen [eiser] en [gedaagde] (de kwestie die speelde in het kort geding). Souli en Korver moeten dus, omdat zij ongelijk krijgen in het incident, de proceskosten in het incident betalen. De rechtbank stelt deze kosten aan de kant van [eiser] vast op € 1.228,- (2 punten × tarief € 614) aan salaris advocaat.
4.7.
Souli en Korver worden daarnaast veroordeeld in de nakosten op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.8.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Souli en Korver hoofdelijk in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.228,-,
5.3.
veroordeelt Souli en Korver hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 178,- aan salaris advocaat,
  • te vermeerderen met € 92,- aan salaris advocaat en met de explootkosten als Souli en Korver niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 27 november 2024 voor vonnis,
5.6.
iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2.HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768, r.o. 4.1.2 en 4.1.4
3.HR 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:791