ECLI:NL:RBAMS:2024:6642

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
13/005779-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met aandacht voor detentieomstandigheden in Polen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 oktober 2024, wordt een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, die wordt vervolgd op basis van een EAB dat op 1 februari 2017 is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in verband met de detentieomstandigheden in Polen, waarbij zowel algemeen als individueel gevaar voor schending van grondrechten is vastgesteld. De rechtbank heeft de redelijke termijn voor uitspraak vastgesteld op 30 dagen, en de gevangenhouding is geschorst.

De rechtbank heeft eerder tussenuitspaken gedaan op 6 maart, 9 april, 5 juni, 22 mei en 8 oktober 2024, waarin telkens de beslistermijn werd verlengd en het onderzoek werd geschorst om meer informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft in haar overwegingen gewezen op de beperkte persoonlijke ruimte en de onvoldoende uren buiten de cel voor gedetineerden in Polen, zoals gerapporteerd door het Europese Comité voor de Preventie van Foltering.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er een reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering aan Polen. De beslissing over de overlevering is aangehouden, en de rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 60 dagen, met de mogelijkheid om de zaak opnieuw in te plannen op 20 november 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna. De rechtbank heeft ook bevolen dat de opgeëiste persoon en een tolk voor de Poolse taal worden opgeroepen voor de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/005779-24
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 8 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 februari 2017 door
the Regional Court in Radom, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
verblijvende op het adres: [verblijfadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 21 februari 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 februari 2024, in
aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol, en door een
tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] De rechtbank heeft de gevangenhouding onder gelijktijdige schorsing ervan bevolen.
De tussenuitspraak van 6 maart 2024 [3]
Bij tussenuitspraak van 6 maart 2024 is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie en de raadsman in de gelegenheid te stellen zich op een volgende zitting uit te laten over het rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 22 februari 2024 over de detentieomstandigheden in Poolse detentie-instellingen.
De zitting van 26 maart 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 26 maart 2024, in aanwezigheid
van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan
door zijn raadsman mr. F.P. Slewe en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid, OLW), onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Tussenuitspraak van 9 april 2024
De rechtbank heeft op 9 april 2024 een tussenuitspraak gewezen. Daarin is het onderzoek
heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie de gelegenheid te geven vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid, OLW), onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
De zitting van 22 mei 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 22 mei 2024, in aanwezigheid
van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan
door zijn raadsman mr. F.P. Slewe en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn verlengd met 30 dagen (artikel 22, vijfde lid, OLW), onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Tussenuitspraak van 5 juni 2024 [4]
Bij tussenuitspraak van 5 juni 2024 is – kort gezegd – geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het onderzoek is heropend en geschorst om via de officier van justitie nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid, OLW), onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
De zitting van 11 juli 2024, de raadkamers van 21 augustus 2024 en 25 september 2024
Op de (MK IRK-)zitting van 11 juli 2024 en de raadkamerzittingen van 21 augustus 2024 en 25 september 2024 is – in afwachting van nadere informatie uit Polen omtrent de detentieomstandigheden – de beslistermijn telkens verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
De zitting van 8 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 8 oktober 2024, in aanwezigheid
van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan
door zijn raadsman mr. F.P. Slewe en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon (opnieuw) verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 6 maart 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 6 maart 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten en de garantie als
bedoeld in artikel 6 OLW al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast
te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 6 van de tussenuitspraak van 6 maart 2024, haar overwegingen onder punt 4 van de tussenuitspraak van
9 april 2024 en haar overwegingen onder punt 4 van de tussenuitspraak van 5 juni 2024.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 5 juni 2024 overwogen dat sprake is van een algemeen gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank vragen geformuleerd om te kunnen beoordelen of er gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien het vastgestelde algemene gevaar
.De overwegingen uit voornoemde uitspraken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het openbaar ministerie heeft er na de tussenuitspraak van 5 juni 2024 voor gekozen om de vragen omtrent het onderzoek naar een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon niet direct aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen, maar deze vragen voor te leggen in één andere overleveringszaak, met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en in de hoop dat een centrale autoriteit in Polen antwoorden zou kunnen verstrekken die voor alle vergelijkbare zaken van belang zouden zijn. In alle overige zaken, waaronder deze, is de uitkomst in die ene
testcaseafgewacht. In die zaak is op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan. [5] De rechtbank heeft geoordeeld dat – nadat op 7 augustus 2024 was vastgesteld dat voor die opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat – geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon alsnog is uitgesloten. De rechtbank had in deze zaak op 7 augustus 2024 de redelijke termijn als bedoeld in artikel 11, vierde lid, OLW vastgesteld op 60 dagen. Op 1 oktober 2024 is daarom geen gevolg gegeven aan het EAB en is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
De rechtbank heeft in deze uitspraak van 1 oktober 2024 (opnieuw) als kernpunt van het probleem gewezen op – kort gezegd – enerzijds het feit dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd (en niet 4 m2, zodat uitgegaan moet worden van persoonlijke ruimte tussen de 3 en 4 m2) en anderzijds op het feit dat hierbij als bijkomende slechte omstandigheid [6] wordt meegewogen dat voorlopig gedetineerden onvoldoende uren buiten de cel kunnen doorbrengen (gelet op onder meer de bevindingen zoals beschreven in het CPT-rapport van 22 februari 2024 [7] en het feit dat de verstrekte aanvullende informatie onvoldoende
garantiegeeft dat toch voldoende uren buiten de cel kunnen worden doorgebracht).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toegelicht dat naar aanleiding van de hiervoor bedoelde uitspraak van 1 oktober 2024, op 7 oktober 2024 nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn gesteld waarbij ook de uitspraak van 1 oktober 2024 in vertaling is meegestuurd. In één andere zaak is op dezelfde dag al een aantal vragen beantwoord, dus de verwachting is dat ook in deze zaak op korte termijn – binnen enkele weken – alle vragen zullen zijn beantwoord. De officier van justitie verzoekt daarom de zaak nog éénmaal aan te houden.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De zaak duurt al maanden, net zo lang als de zaak waarin op 1 oktober 2024 einduitspraak is gedaan. Er is geen concreet uitzicht op antwoorden van de Poolse autoriteiten. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een zeer korte redelijke termijn te stellen zoals bedoeld in artikel 11, vierde lid, OLW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de procedure in de zaak van de opgeëiste persoon al ruim 8 maanden duurt. Door de hiervoor beschreven aanpak van het openbaar ministerie zijn vragen omtrent het onderzoek naar een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon in deze zaak niet kort na de tussenuitspraak van 5 juni 2024, maar pas op 7 oktober 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd.
De rechtbank stelt vast dat er – logischerwijs – nog geen antwoorden zijn ontvangen op deze vragen. Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er – ondanks het tijdsverloop – alsnog een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hierbij is van belang dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet kan worden aangerekend dat er na 5 juni 2024 geen nieuwe informatie is verstrekt omtrent de detentieomstandigheden, aangezien de nadere vragen hierover pas op 7 oktober 2024 door het openbaar ministerie zijn gesteld.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van 30 dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 20 november 2024) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een verandering in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan het EAB ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op
20 november 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mr. M. van Mourik en mr. A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
5.Rechtbank Amsterdam 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
6.Vergelijk Hof van Justitie, 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857, punt 75 (Dorobantu).
7.