ECLI:NL:RBAMS:2024:6628

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
AMS 23/5336
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor de Wet langdurige zorg (Wlz) en woonplaatsbepaling van eiser in Nederland versus Ierland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 mei 2023, waarin werd vastgesteld dat hij in de periode van 12 september 2022 tot en met 25 mei 2023 verzekerd was voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser stelde dat hij in die periode in Ierland woonde vanwege zijn studie en dat hij daar een Ierse gezondheidsverzekering had afgesloten. De rechtbank heeft de zaak op 15 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser in de genoemde periode zijn woonplaats in Nederland had. De rechtbank concludeert dat eiser, ondanks zijn verblijf in Ierland voor studie, zijn centrum van belangen in Nederland had. Dit oordeel is gebaseerd op de feiten en omstandigheden, waaronder de intentie van eiser om na zijn studie terug te keren naar Nederland en het feit dat hij in Ierland niet werkte. De rechtbank oordeelt dat de uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (Brp) na de te beoordelen periode niet van invloed is op de woonplaatsbepaling. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij in Ierland werkte of dat hij daar zijn centrum van belangen had. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 23/5336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

( gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 26 mei 2023 heeft verweerder besloten dat eiser in de periode van 12 september 2022 tot en met 25 mei 2023 verzekerd was voor de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Met het bestreden besluit van 19 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in de periode van 12 september 2022 tot en met 25 mei 2023 verzekerd was voor de Wlz. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overwegingen

3. Voor de beoordeling of verweerder terecht heeft gesteld dat eiser in de periode van 12 september 2022 tot en met 25 mei 2023 verzekerd is voor de Wlz, dient vastgesteld te worden waar eiser in die periode zijn woonplaats had.
4. Eiser stelt dat hij in 2022 is verhuisd naar Ierland in verband met zijn studie, waarna hij na enkele maanden is overgestapt op een Ierse gezondheidsverzekering. Hij werkt, woont en studeert voltijd in Ierland. Zijn studie duurt drie jaar en wordt waarschijnlijk met een vierde jaar verlengd. In de tussentijd zal eiser niet terugkeren naar Nederland, enkel voor bezoek aan familie en vrienden. Tevens heeft hij zich inmiddels uitgeschreven bij zijn gemeente. Volgens eiser heeft hij voldoende aangetoond dat hij legitiem buiten Nederland woont, geregistreerd is in Ierland en hier voor de vooruitziende tijd niet weg zal gaan.
5. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser in Nederland woonde en niet is vastgesteld dat hij tijdens de betreffende periode in Ierland heeft gewerkt waardoor hij als niet-actieve wordt beschouwd. Eiser verblijft tijdelijk in Ierland omdat hij daarheen is verhuisd voor een studie. Eiser heeft volgens verweerder aangegeven dat hij na zijn opleiding niet van plan is om buiten Nederland te blijven. Het doel van zijn verblijf in Ierland samen met de (nu nog) korte duur van zijn verblijf geven verweerder de doorslag dat eiser tijdens de betreffende periode in Nederland woonde. Hoewel het bestreden besluit een bepaalde periode betreft wordt eiser tot op heden nog als ingezetene van Nederland beschouwd. Volgens verweerder heeft dit positieve gevolgen voor hem, namelijk opbouw van zijn AOW-pensioen. Eiser stelt dat hij geen dubbele kosten wil hebben voor twee ziektekostenverzekeringen maar verweerder heeft aangegeven dat hij bijvoorbeeld in Nederland een goedkopere basisverzekering kan afsluiten en zich dan aanvullend kan verzekeren in Ierland. Voor wat betreft de toekomst heeft verweerder aangevoerd dat gelet op de duur van het verblijf van eiser en het feit dat hij nu werkzaam is in Ierland, dit kan uitmaken voor de plaats waar hij zijn woonplaats heeft. Het ligt op de weg van eiser om zijn werkzaamheden op te geven bij de belastingdienst en DUO zodat dit geregistreerd kan worden. Aan de hand hiervan zal het ingezetenschap opnieuw bepaald worden.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser valt op grond van artikel 2, eerste lid van de Verordening (EG) 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (de Verordening) onder de personele werkingssfeer van de Verordening. Zijn leven speelt zich immers af in twee verschillende lidstaten. De Wlz is aan te merken als een uitkering in natura bij ziekte, die op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Verordening onder de materiële werkingssfeer van deze verordening valt. Eiser kan daarmee alleen verzekerd zijn voor de Wlz als de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) betekent dit dat de beoordeling of eiser verzekerd is voor de Wlz dient te geschieden aan de hand van het begrip ‘woonplaats’ zoals dat binnen de toepassing van de Verordening wordt gebruikt. [1]
7. Ingevolge artikel 1, sub j, van de Verordening wordt onder ‘woonplaats’ verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen. Dit begrip heeft een autonome, voor het Unierecht specifieke betekenis. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft met betrekking tot Verordening (EEG) nr. 1408/71, de voorloper van de Verordening, al geoordeeld dat, wanneer de rechtspositie van een persoon onder de wetgeving van meerdere lidstaten kan vallen, het begrip ‘lidstaat waar een persoon woont’, doelt op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt. In artikel 11 van Verordening (EG) nr. 987/2009 zijn de door de rechtspraak van het Hof ontwikkelde criteria op basis waarvan dit centrum van belangen kan worden bepaald, gecodificeerd. Als criteria worden onder meer genoemd de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten, de gezinssituatie en familiebanden, de huisvestingssituatie, in het geval van studenten, de bron van hun inkomsten alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt. Het is aan de nationale rechter om, gelet op alle relevante elementen in het dossier, te beoordelen waar zich de woonplaats van de betrokkene bevindt. Hierbij zijn niet de formele indicaties, zoals inschrijving in een gemeentelijk inwonersregister, doorslaggevend, maar zijn de concrete feiten en omstandigheden bepalend voor de vraag waar de betrokkene het gewone centrum van zijn belangen heeft.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser in de periode van 12 september 2022 tot en met 25 mei 2023 zijn woonplaats in Nederland had in plaats van in Ierland en dat hij daardoor in die periode verzekerd was voor de Wlz. Eiser heeft in zijn aanvraag van 5 januari 2023 aangegeven dat hij naar Ierland is vertrokken in verband met zijn studie die gestart is op 12 december 2022 en dat hij niet van plan is om buiten Nederland te blijven nadat zijn studie is afgerond. Uit zijn aanvraag blijkt ook dat eiser niet werkt in Ierland. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat eiser van 12 september 2022 tot en met 25 mei 2023 het centrum van zijn belangen in Nederland had. De uitschrijving uit de Brp op 28 juni 2023 maakt niet dat eiser niet in Nederland woont en is geen doorslaggevende factor voor de vraag waar eiser het gewone centrum van zijn belangen heeft. Daarbij heeft deze uitschrijving plaatsgevonden na de te beoordelen periode in deze zaak. Hoewel eiser in beroep ook een ondertekende arbeidsovereenkomst heeft overgelegd, volgt hieruit dat is overeengekomen dat hij op
28 mei 2023 start met werken. Ook dit valt buiten de te beoordelen periode. Daarbij heeft hij in beroep niet nader onderbouwd of hij daadwerkelijk inkomen heeft genoten en in welke periode dit het geval was. Ook het afsluiten van een particuliere ziektekostenverzekering in Ierland maakt niet dat eiser niet verplicht verzekerd is voor de Wlz. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
31 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 2 december 2016 en 15 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4857 en ECLI:NL:CRVB:2016:2817.