In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag van appellant, die zowel de Belgische als de Marokkaanse nationaliteit bezit. Appellant is in mei 2006 in Nederland komen wonen, terwijl zijn gezin in België bleef. Hij ontving vanaf het eerste kwartaal van 2008 kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn dochter. In 2011 werd het recht op kinderbijslag beëindigd omdat appellant niet meer in Nederland woonde of werkte. Na een nieuwe aanvraag in 2012 werd hem opnieuw kinderbijslag toegekend, maar later teruggedraaid door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op basis van een rapport dat concludeerde dat appellant niet in Nederland woonde.
Appellant heeft bezwaar aangetekend en stelde dat hij sinds eind 2011 met zijn gezin in Nederland woonde. De Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing. In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat de Svb ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De Raad concludeert dat appellant vanaf eind november 2012 als ingezetene van Nederland moet worden beschouwd, wat betekent dat hij recht heeft op kinderbijslag. De Raad vernietigt de eerdere uitspraken en besluit dat de Svb een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de Raad.