ECLI:NL:RBAMS:2024:6597

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
13/140997-24 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, witwassen van opbrengsten van misdrijven en oplichting. De rechtbank heeft eerder de behandeling van het EAB geschorst om nader onderzoek te doen naar de detentieomstandigheden in Polen, aangezien er zorgen zijn over de rechtsstaat en de mogelijkheid van een eerlijk proces in het land van herkomst.

De rechtbank heeft op verschillende zittingen, waaronder op 18 juni, 24 juli en 15 oktober 2024, de voortgang van de zaak besproken. Tijdens deze zittingen is vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor de overlevering is verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om een beslissing te nemen. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft verzocht om gelijkstelling met een Nederlander, maar de rechtbank oordeelt dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft.

In de uitspraak heeft de rechtbank besloten het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd te schorsen in verband met het noodzakelijke nadere onderzoek naar de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft ook de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk bevolen voor een nader te bepalen datum. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/140997-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 21 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 april 2024 door
the Regional Court in Bydgoszcz III Penal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 18 juni 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 juni 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.K. de Blieck-Willemsen, advocaat in Vaassen, en door een tolk in de Poolse taal.
Het EAB in deze zaak (EAB II) is gelijktijdig behandeld met het in EAB in de zaak met parketnummer 13/086330-24 (EAB I).
De rechtbank heeft in deze zaak de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank de gevangenneming bevolen in deze zaak.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting in beide zaken voor onbepaalde tijd geschorst om nader onderzoek te doen naar de detentie-omstandigheden in het
remand regimein Polen, nu EAB I mede strekt tot vervolging van de opgeëiste persoon in Polen.
Zitting van 24 juli 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 24 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
Het EAB in deze zaak is wederom gelijktijdig behandeld met EAB I.
De rechtbank heeft na de zitting vastgesteld dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen wettelijke grondslag meer bestond voor overleveringsdetentie in deze zaak. [4]
De omstandigheid dat de wettelijke beslistermijn in deze zaak is verstreken, ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek in deze zaak te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting in beide zaken voor onbepaalde tijd geschorst in verband met het nog lopende nadere onderzoek te doen naar de detentie-omstandigheden in het
remand regimein Polen,
Zitting van 15 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 15 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsvrouw.
Het EAB in deze zaak is wederom gelijktijdig behandeld met EAB I.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting in beide zaken gesloten.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Regional Courtin Bydgoszcz van 21 september 2021 (referentie: III K 216/19).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dus niet voor.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, vijf maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [5]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1, 9 en 20, te weten:
-
deelneming aan een criminele organisatie;
-
witwassen van opbrengsten van misdrijven;
-
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland wil ondergaan en de rechtbank verzocht hem gelijk te stellen met een Nederlander. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft zij gesteld dat de opgeëiste persoon sinds 2017 in Nederland verblijft. Ook heeft zij stukken overgelegd die dit zouden onderbouwen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de raadsvrouw niet heeft aangetoond dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij daarom niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De raadsvrouw is er niet in geslaagd aan te tonen dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. Van belang is dat uit door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon van
2 november 2020 tot 20 augustus 2021 in Polen in detentie heeft verbleven. Zo al is aangetoond dat de opgeëiste persoon vanaf 2017 enige tijd rechtmatig in Nederland heeft verbleven, dan is dit rechtmatige verblijf op 2 november 2020 door voornoemde detentie in Polen onderbroken. Op dat moment was nog geen sprake van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf. Na het einde van de hiervoor genoemde detentieperiode in Polen is nog geen vijf jaar verstreken. Reeds hierom kan ook na die detentieperiode geen sprake zijn van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland.
Gelet op het voorgaande, komt de opgeëiste persoon niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander en kan de tenuitvoerlegging van de straf niet door Nederland worden overgenomen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individuele schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

7.Heropening van het onderzoek

De rechtbank heeft er eerder voor gekozen om het EAB in deze zaak gelijktijdig op zitting te behandelen met EAB I en – in het verlengde daarvan – ook gelijktijdig op beide EAB’s te beslissen. Zo heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting in deze zaak op 18 juni 2024 en
24 juli 2024 geschorst om nader onderzoek te doen naar de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen, nu EAB I mede strekt tot vervolging van de opgeëiste persoon in Polen. De rechtbank is in raadkamer tot de conclusie gekomen dat ook nu nog nader onderzoek nodig is naar de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon na eventuele overlevering, uitgaande van gelijktijdig beslissen op beide EAB’s. De rechtbank heeft in de uitspraak inzake EAB I toegelicht waarom het nadere onderzoek nodig is.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het onderzoek ter zitting in deze zaak heropenen.

8.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd in verband met nader onderzoek naar de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon na eventuele overlevering.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
5.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (