ECLI:NL:RBAMS:2024:6592

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
13/046354-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van schending van grondrechten in Polen

Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er gegronde zorgen zijn over de detentieomstandigheden in Polen, specifiek met betrekking tot de schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van een persoon die in Polen is aangeklaagd voor strafbare feiten. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op verschillende data, waaronder 16 april, 15 oktober en 29 oktober 2024, heeft de rechtbank de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft herhaaldelijk de beslistermijn verlengd en heeft de officier van justitie gevraagd om garanties van de Poolse autoriteiten met betrekking tot de detentieomstandigheden. Ondanks de ontvangen garanties, oordeelde de rechtbank dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt op schending van zijn grondrechten, met name door de beperkte persoonlijke ruimte en de onduidelijkheid over de mogelijkheden voor contact met de buitenwereld. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de overleveringsprocedure werd beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/046354-24
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 1 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 januari 2024 door
the Regional Courtin Gdańsk, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 16 april 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 april 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.B. Jobse, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak van 30 april 2024
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 30 april 2024 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een terugkeergarantie voor de opgeëiste persoon op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit en om aan die autoriteit nadere informatie over de detentieomstandigheden in Polen (
remand regime) op te vragen.
De rechtbank heeft op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Raadkamers van 22 mei 2024, 17 juli 2024, 21 augustus 2024 en 18 september 2024
De rechtbank heeft in raadkamer op bovengenoemde data telkens op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 15 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 15 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn nogmaals met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 30 april 2024

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak:
  • de grondslag en inhoud van het EAB vastgesteld;
  • het genoegzaamheidsverweer van de raadsman verworpen;
  • de strafbaarheid van de aan het EAB ten grondslag liggende feiten vastgesteld;
  • afgezien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 13 OLW;
  • geoordeeld dat een concreet gevaar op een oneerlijk proces in Polen in verband met rechtsstaatproblematiek aldaar (onafhankelijkheid en onpartijdigheid rechters) niet is aangetoond;
  • geoordeeld dat het recht op family life (met dochter en partner) niet in de weg staat aan het toestaan van de overlevering.
Deze oordelen en hetgeen daartoe is overwogen in de tussenuitspraak worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. [3]

4.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 30 april 2024 verder geoordeeld dat de opgeëiste persoon op grond van artikel 6, derde lid, OLW kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie [4] beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Deze oordelen en overwegingen daartoe in de tussenuitspraak worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vervolgens overwogen dat overlevering kan worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan. Aangezien deze garantie op dat moment nog niet was verstrekt, heeft de rechtbank de officier van justitie in de tussenuitspraak verzocht die garantie alsnog op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De
District Courtin Gdańsk heeft bij brief van 7 mei 2024 de volgende garantie gegeven:
“decides:to grant to the member state executing the European arrest warrant - to the Kingdom of Netherlands - the guarantee of surrender of [opgeëiste persoon] son of [naam] , born on [geboortedag] 1981 in [geboorteplaats] , after the final termination of proceedings and in order to possibly execute the imposed sentence of deprivation of liberty on the suspected person to the Kingdom of Netherlands.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Polen (remand regime)

Rechtbank uit op 30 april 2024 zorgen over detentieomstandigheden in remand regime
De rechtbank heeft in deze zaak in de tussenuitspraak van 30 april 2024 zorgen geuit over de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden in Polen (
remand regime). Mede in verband met deze zorgen heeft de rechtbank het onderzoek heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen om te kunnen beoordelen of sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
Antwoorden van de Poolse autoriteit op 7 mei 2024
Bij brief van 7 mei 2024 heeft
the District Courtin Gdańsk de hiervoor bedoelde vragen in deze zaak beantwoord. De rechtbank zal de antwoorden niet weergeven, omdat die gelet op hetgeen hierna volgt niet meer relevant zijn.
Rechtbank neemt op 5 juni 2024 ‘algemeen gevaar’ aan in andere zaak
De rechtbank heeft vervolgens bij tussenuitspraak van 5 juni 2024 in een andere zaak geoordeeld dat inderdaad sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [5] Het kernpunt hierbij is dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
Nader onderzoek naar ‘individueel gevaar’
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd. Na de eventuele vaststelling van een individueel gevaar, moet onderzocht worden of de mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van deze opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. [6]
Openbaar Ministerie stelt op 7 oktober 2024 vragen ter beoordeling ‘individueel gevaar’
De officier van justitie heeft, nadat de rechtbank in de andere zaak een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regimehad vastgesteld, tijdens de raadkamerzittingen toegelicht dat het Openbaar Ministerie er voor heeft gekozen eerst vragen voor te leggen in één overleveringszaak (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon), met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en van een centrale autoriteit in Polen antwoorden te verkrijgen. In die bewuste zaak heeft de rechtbank op
1 oktober 2024 einduitspraak gedaan, waarbij de rechtbank een gevaar van schending van de grondrechten voor de opgeëiste persoon in het
remand regime(in de detentie-instelling in Poznan) heeft aangenomen, geen gevolg heeft gegeven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard. [7]
Na die uitspraak heeft de officier van justitie bij e-mail van 7 oktober 2024 de uitvaardigende justitiële autoriteit in deze zaak op de hoogte gesteld van:
  • de genoemde uitspraak in de andere zaak,
  • de vragen die zijn gesteld in die zaak,
  • de antwoorden die vervolgens werden ontvangen in die zaak en
  • het eindoordeel dat de rechtbank vervolgens op basis daarvan in die andere zaak heeft gegeven.
De officier van justitie heeft bij diezelfde mail aan de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen ter beantwoording voorgelegd over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in deze zaak.
Antwoorden van de Poolse autoriteit op 11 oktober 2024
Bij brief van 11 oktober 2024 heeft
the District Courtin Gdańsk de vragen van de officier van justitie beantwoordt. Hieronder de vragen en antwoorden:
A. In which remand prison will [opgeëiste persoon] most likely be detained after his surrender?Re. A: suspected [opgeëiste persoon] will be detained in the Remand Centre in Gdańsk
B. Could you confirm that the information attached to this e-mail (Annex II and Annex III [8] ) with regard to the answers to abovementioned questions 1 and 3 is also applicable to [opgeëiste persoon] ? [9]
Re. B: the information included in the sent annexes to the message (Annex II and Annex lll) is based on the valid provisions concerning the enforcement of provisional detention contained in the executive criminal code, hence it apply to all those provisionally detained and will also apply to [opgeëiste persoon] ;
C. The Court understands from the CPT report that remand prisoners are provided with a minimum of 3 square meters of personal space (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell. In light of the judgment in Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, paragraphs 75-76), can it be guaranteed that the personal space available to [opgeëiste persoon] in a multi-occupancy cell in the remand prison as meant in question A will be at least 4 square meters (excluding sanitary facilities)? Or will he only be provided with an amount of personal space between 3 and 4 square meters (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell?Re. C: pursuant to Article 110 paragraph 2 of the executive criminal code, the area of a residential cell per one detainee is not less than 3sqm and it does not include heater niches or the area of a unitary corner; this norm is fulfilled by the Remand Centre in Gdansk, yet there is not possibility of securing for those provisionally detained area exceeding that norm;
D. How many hours per day would [opgeëiste persoon] at least spend outside his cell in the remand prison as meant in question A?Re. D: under execution of the provisional detention in the Remand Centre in Gdańsk, detainees have the possibility of participating in cultural, educational, and sports activities, they can use religious service -carried out outside the residential cell in common rooms of the residential divisions; they take place in accordance with approved plans within established groups of detainees; participation in them is voluntary; the access is between twice and three times a week for between three and four hours;there is no possibility of specifying a specific number of hourswhich the detainee will be spending outside the residential cell; provisions relating to the execution of the provisional detention do not specify the number of hours which a detainee can spend outside the residential cell, they only specify that they can talk an hour's walk; besides, some detainees can perform work on the premises of the remand centre (apart from those detainees on whom the isolation from the co-inmates has been imposed), and also outside the cell visitations of the next of kin, telephone calls, visitations by the defence counsel, doctor's visits, baths in bathhouses are realised;
E. How long does the procedure (including the legal remedy) take to obtain permission to use the telephone and to receive visitors in the remand prison as meant in question A?Re. E: requests of persons under provisional detention for telephone contacts and requests of persons intending to visit a person remaining in custody are considered without delay (the discussion of provisions holding in this regard is contained in Annexes II and III), i.e. either on the day of their being lodged at the competent body (the prosecutor or the court, depending in which of them the person provisionally detained stays) or within several subsequent days; requests lodged by a detainee to the administration of the remand centre where they are staying are forwarded without delay (most often on the same or the next day) for consideration to the authority under disposal of which the person provisionally detained in remaining (the prosecutor or the court); requests made by persons willing to visit a person provisionally detained are lodged by such persons directly to the authority under disposal of which the person provisionally detained in remaining (the prosecutor or the court) and they are considered either on the day being lodged or not later than within the next subsequent days; after the decision is made, it is forwarded without delay for execution of the directors of the remand centre; the remarks above also fully apply to the Remand Centre in Gdańsk.
Standpunten op de zitting van 15 oktober 2024
De raadsman heeft, onder verwijzing naar de eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank van
1 oktober 2024, betoogd dat de verstrekte informatie het gevaar op schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon in het
Remand Centrein Gdańsk niet wegneemt en de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. Daarbij heeft hij gewezen op het tijdsverloop in deze zaak.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in deze zaak verstrekte informatie vergelijkbaar is met de informatie die is verstrekt in de zaak die heeft geleid tot de eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank van 1 oktober 2024 en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt onder verwijzing naar de eerdergenoemde tussenuitspraak van
5 juni 2024 in een andere zaak, dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Dit gevaar raakt ook concreet de opgeëiste persoon. De in deze zaak verstrekte informatie bij brief van
11 oktober 2024 neemt het gevaar op schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon in het
Remand Centrein Gdańsk namelijk niet weg. Voor de opgeëiste persoon is immers niet meer dan 3 m2 persoonlijke ruimte gegarandeerd en daarnaast zijn geen duidelijke garanties verstrekt ten aanzien van het aantal uren dat de opgeëiste persoon buiten zijn cel kan verblijven. In de brief van 11 oktober 2024 is immers vermeld: “
there is no possibility of specifying a specific number of bourswhich the detainee will be spending outside the residential cell”.
Het kernpunt bij de vaststelling van het ‘algemene gevaar’ dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopige gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt, is dus ook aan de orde in de detentiesituatie van de opgeëiste persoon in het
Remand Centrein Gdańsk.
Gelet op het voorgaande bestaan er gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd.
De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om ingevolge artikel 11, tweede lid, OLW de beslissing over de overlevering aan te houden, omdat nog de mogelijkheid zou bestaan dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar voor de opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. Gelet op de informatie die desgevraagd is verstrekt, in het bijzonder de stelligheid waarmee is meegedeeld dat het aantal uren buiten de cel niet kan worden gespecificeerd, en mede gelet op het standpunt van de officier van justitie, ziet de rechtbank nu niet de mogelijkheid dat binnen een redelijke termijn de omstandigheden zullen wijzigen, waardoor het reële gevaar voor de opgeëiste persoon zal worden uitgesloten.
Bij die stand van zaken zal de rechtbank ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren, waarmee de overleveringsprocedure wordt beëindigd.

6.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 11 OLW.

7.Beslissing

GEEFT GEEN GEVOLGaan het EAB.
VERKLAARTde officier van justitie
NIET-ONTVANKELIJKin de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.De tussenuitspraak is gepubliceerd met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2024:2456
4.In de nieuwe OLW wordt in artikel 6 OLW gesproken over maatschappelijke re-integratie. Ook aan die voorwaarde is voldaan.
5.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
6.Artikel 11, tweede lid, OLW.
7.Rechtbank Amsterdam, 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
8.Annex II en Annex III betreffen in de zaak waarin de rechtbank op 1 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie.
9.Deze vragen 1 en 3 zijn, respectievelijk: Will the requested person have the opportunity to participate in activities in the remand prison? en Does the requested person always have to ask permission beforehand if he wants to get in contact with the outside world by using the telephone and by receiving visitors?