ECLI:NL:RBAMS:2024:6583

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
743039
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en redelijk belang bij handhaving in burenrelatie

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, heeft BOA Construction B.V. een vordering ingesteld om een erfdienstbaarheid op te heffen die in 1978 is gevestigd ten gunste van de rechtsvoorgangers van [naam VvE 1] c.s. Deze erfdienstbaarheid verleent hen toegang tot de openbare weg via het perceel van BOA. BOA stelt dat er geen redelijk belang meer is voor [naam VvE 1] c.s. om gebruik te maken van deze erfdienstbaarheid, aangezien er inmiddels een alternatieve toegang is gerealiseerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [naam VvE 1] c.s. nog steeds een redelijk belang heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, omdat de oude doorgang een kortere route biedt naar de openbare weg, vooral voor voetgangers en fietsers. De rechtbank heeft de vordering van BOA om de erfdienstbaarheid op te heffen afgewezen en geoordeeld dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid door [naam VvE 1] c.s. om gebruik te maken van de erfdienstbaarheid. Daarnaast heeft de rechtbank BOA wel toestemming gegeven om een hek te plaatsen, mits dit de toegang voor [naam VvE 1] c.s. niet belemmert. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij BOA is veroordeeld tot betaling van de kosten van Coöperatieve Rabobank U.A. en Obvion N.V. omdat zij niet constructief heeft overlegd voordat zij de oude doorgang afsloot.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/743039 / HA ZA 23-1084
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
BOA CONSTRUCTION B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: BOA,
advocaat: mr. D. van Veen,
tegen

1.[naam VvE 1] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
2.
[naam VvE 2],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
3.
[naam VvE 3],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
4.
PLUIS PARTICIPATIE GROEP B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
5.
[gedaagde 5],
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
6.
[gedaagde 6],
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
7.
[naam VvE 4],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
8.
[naam VvE 5],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
9.
[naam VvE 6],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
10.
[naam VvE 7],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
niet verschenen,
11.
[naam VvE 8],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
12.
[naam VvE 9],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
13.
[naam VvE 10],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
14.
[naam VvE 10],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
15.
[naam VvE 11],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
16.
[naam VvE 12],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
17.
[naam VvE 13],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
18.
[naam VvE 14],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
19.
BEAUTIFUL MIND B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
20.
[gedaagde 20],
wonende in [woonplaats] ,
niet verschenen,
21.
[gedaagde 21],
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
22.
[gedaagde 22],
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
23.
[gedaagde 23],
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
24.
[gedaagde 24],
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
25.
[gedaagde 25],
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
26.
[gedaagde 26],
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
27.
[gedaagde 27],
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
28.
[gedaagde 28],
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
29.
[gedaagde 29],
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
30.
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
niet verschenen,
31.
ING Bank N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
niet verschenen,
32.
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd in Amsterdam,
advocaat: mr. T.R.B. de Greve,
33.
ABN AMRO HYPOTHEKEN GROEP B.V.,
gevestigd in Amersfoort,
niet verschenen,
34.
NIBC DIRECT HYPOTHEKEN B.V.,
gevestigd in ’s Gravenhage,
niet verschenen,
35.
OBVION N.V.,
gevestigd in Eindhoven,
advocaat: mr. T.R.B. de Greve,
36.
SVENSKA HANDELSBANKEN AB.,
gevestigd in Stockholm (Sweden) en kantoorhoudende te Amsterdam,
niet verschenen,
37.
FREIBURG HOLDING B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
38.
[gedaagde 38],
wonende in [woonplaats] ,
niet verschenen,
39.
TRIODOS BANK N.V.,
gevestigd in Zeist en kantoorhoudende in Driebergen-Rijsenburg,
niet verschenen,
40.
DE VOLKSBANK N.V.,
gevestigd in Utrecht,
niet verschenen,
gedaagde partijen.
Gedaagden 1 tot en met 29 worden hierna samen genoemd [naam VvE 1] c.s. (enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 t/m 9,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 6,
- de akte referte aan de zijde van gedaagden sub. 32 en 35,
- het tussenvonnis van 14 februari 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overleggen producties aan de zijde van [naam VvE 1] c.s., met productie 7,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 juni 2024 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van BOA en [naam VvE 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.Kern van de zaak

Partijen zijn buren. In april 1978 is ten laste van het perceel van BOA een erfdienstbaarheid gevestigd, waarmee (de rechtsvoorgangers van) [naam VvE 1] c.s. over het terrein van BOA de openbare weg kunnen bereiken. Inmiddels is er voor [naam VvE 1] c.s. ook een andere weg naar de openbare weg gerealiseerd. BOA wil dat de erfdienstbaarheid wordt opgeheven. De rechtbank wijst de vordering af, omdat [naam VvE 1] c.s. nog steeds een redelijk belang heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Wel mag BOA op haar eigen perceel onder bepaalde voorwaarden een elektronisch hek plaatsen.

3.De feiten

3.1.
Het gaat in deze zaak om een voormalig perceel in [vestigingsplaats] dat tot april 1978 ingesloten werd door de [naam openbare weg] (hierna: de openbare weg) en watergangen (de [watergang 1] , de [watergang 2] en de [watergang 3] ). Op 24 april 1978 is dit perceel opgedeeld in twee terreinen, de [adres 2] en de [adres 1] .

Om privacy redenen is de afbeelding verwijderd.

3.2.
De [adres 2] was in 1978 als werf ingericht dat aan de achterzijde (aan de [watergang 1] ) en aan de rechterzijde (langs de [watergang 2] ) grensde aan water. De linkerzijde van het perceel (langs de openbare weg) was geheel bebouwd met een voormalige loods, zodat de openbare weg vanaf de [adres 2] alleen kon worden bereikt via de [adres 1] .
3.3.
Om de toenmalige eigena(a)r(en) van de [adres 2] in de gelegenheid te stellen de openbare weg te bereiken, is ten laste de [adres 1] een erfdienstbaarheid gevestigd (hierna: de erfdienstbaarheid), waardoor gebruik gemaakt kon worden van een doorgang (hierna: de oude doorgang) naar de openbare weg via het perceel van [adres 1] .
3.4.
In de leveringsakte van 20 april 1978 (ingeschreven op 24 april 1978) staat daarover – voor zover voor deze zaak van belang – het volgende opgenomen:

(…) verklaarde, ten laste van het aan deze vennootschap in eigendom toebehorende perceel kadastraal bekend [gemeente] , [sectie en nummer 1] als lijdend erf en ten nutte van het bij deze akte overgedragen kadastrale perceel [gemeente] , sectie [sectie en nummer 2] als heersend erf, te vestigen erfdienstbaarheid van weg om vanaf het heersend erf de openbare weg, genaamd [naam openbare weg] en vanaf deze weg het heersend erf te kunnen bereiken, over de strook grond, ter lengte van dertig meter vanaf die openbare weg, hierna te noemen “uitrit”, deel uitmakend van het lijdend erf en op de aan deze akte gehechte tekening met arcering. (…)
zulks onder de volgende bepalingen:
1. De uitrit zal mogen worden gebruikt als rijweg voor alle vervoer en tevens als
voetpad. Met inachtneming van deze gebruiksrechten zal de eigenaar van het
dienstbaar erf volledig van het dienstbaar erf gebruik kunnen blijven maken.
2. de hoedanigheid van de uitrit, wat betreft eventuele verharding, wordt door
de eigenaar van het dienstbaar erf bepaald. Laatstgenoemde zorgt voor zijn
rekening voor het onderhoud van de uitrit; eventuele afsluiting geschiedt te zijner
beoordeling, met dien verstande, dat de eventuele afsluiting tussen het
dienstbaar erf en de openbare Straatweg steeds door beide partijen zal moeten
kunnen worden geopend. (…)”
3.5.
Het dienend erf (de [adres 1] ) is inmiddels overgegaan in de percelen kadastraal bekend bij [gemeente] onder, sectie [sectie en nummer 3] en [sectie en nummer 4] , waarvan BOA op 22 november 2000 het eigendom heeft verkregen.
3.6.
Het heersend erf (die [adres 2] ) is in 2000 en 2015 herontwikkeld tot twee appartementencomplexen en in het midden een parkeerterrein. Het perceel is daarbij overgegaan in de percelen kadastraal bekend bij [gemeente] onder, [sectie en nummer 5] , [sectie en nummer 6] , [sectie en nummer 7] , [sectie en nummer 8] , [sectie en nummer 9] , [sectie en nummer 10] , [sectie en nummer 11] , [sectie en nummer 12] , [sectie en nummer 13] , [sectie en nummer 14] , [sectie en nummer 15] , [sectie en nummer 16] , [sectie en nummer 17] , [sectie en nummer 18] , [sectie en nummer 19] , [sectie en nummer 20] , [sectie en nummer 21] , [sectie en nummer 22] , [sectie en nummer 23] , [sectie en nummer 24] , [sectie en nummer 25] , [sectie en nummer 26] , [sectie en nummer 27] , [sectie en nummer 28] , [sectie en nummer 29] , [sectie en nummer 30] , [sectie en nummer 31] , [sectie en nummer 32] , [sectie en nummer 33] , [sectie en nummer 34] , [sectie en nummer 35] , [sectie en nummer 36] , [sectie en nummer 37] en [sectie en nummer 38] . Deze percelen zijn eigendom van respectievelijk gedaagden sub. 1 t/m 29. Een aantal van deze percelen is bezwaard met hypotheekrechten van gedaagden sub. 30 t/m 39.
3.7.
Bij de herontwikkeling van het terrein op de [adres 2] , is aan de kop van het terrein (aan de zijde van de [watergang 1] ) een nieuwe doorgang (hierna: de nieuwe doorgang) naar de openbare weg gerealiseerd. De zakelijk gerechtigden tot de verschillende percelen op de [adres 2] hebben onderling een erfdienstbaarheid gevestigd om over het (parkeer)terrein via de nieuwe doorgang van en naar de openbare weg te kunnen komen.
Op de hieronder afgebeelde foto bevindt de oude doorgang zich tussen de twee bomen in het midden van de afbeelding. De openbare weg wordt vervolgens bereikt over de [adres 1] , onder het gebouw door, gelegen direct rechts (komende van de [adres 2] ) naast de donkergroene boom. De nieuwe doorgang bevindt zich links op de foto.
3.8.
In januari 2021 heeft BOA aan [naam VvE 1] c.s. laten weten dat zij haar terrein wil herinrichten om drie extra parkeerplekken te realiseren ter hoogte van de oude doorgang. Partijen hebben hier geen overeenstemming over bereikt. Op 28 april 2021 heeft BOA de parkeerplaatsen gerealiseerd met als gevolg dat de oude doorgang niet meer kon worden gebruikt.
3.9.
Op 3 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank BOA, op straffe van een dwangsom gelast, kort gezegd, de oude doorgang te herstellen en BOA verboden de leden van de [naam VvE 1] c.s. te verhinderen van de erfdienstbaarheid gebruik te maken.
3.10.
Op 9 mei 2022 heeft BOA op de erfgrens een hek geplaatst, dat ook de oude doorgang voor voetgangers en fietsers blokkeert. Op 11 mei 2022 heeft BOA het hek op slot gedaan. Zij heeft de VVE’s twee sleutels van het hek aangeboden. Een en ander heeft geleid tot een tweede kort geding waarbij de voorzieningenrechter op 7 juni 2022 BOA, op straffe van een dwangsom, heeft bevolen het hek te verwijderen.

4.De vordering

4.1.
BOA vordert – kort samengevat – dat de erfdienstbaarheid wordt opgeheven. Subsidiair vordert BOA een verklaring voor recht dat zij gerechtigd is om haar perceel van dat van [naam VvE 1] c.s. af te sluiten door het plaatsen van een hek onder afgifte van sleutels van dit hek. Primair en subsidiair met veroordeling van [naam VvE 1] c.s. in de kosten van de procedure.
4.2.
[naam VvE 1] c.s. voert gemotiveerd verweer.

5.De beoordeling

Verstek
5.1.
Gedaagden sub. 10, 20, 30, 31, 33, 34, 36 en 38 tot en met 41 zijn niet in de procedure verschenen, terwijl zij wel op de juiste wijze zijn opgeroepen. Tegen hen is daarom verstek verleend.
5.2.
Het gaat in deze kwestie om een processueel ondeelbare rechtsverhouding, te weten een erfdienstbaarheid. Dit is een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen. De in dit vonnis (op tegenspraak) te nemen beslissingen gelden daarom voor alle gedaagden, ook de gedaagden tegen wie verstek is verleend.
[naam VvE 1] c.s. heeft een redelijk belang bij handhaving van de erfdienstbaarheid
5.3.
BOA vordert primair dat de erfdienstbaarheid wordt opgeheven. Artikel 5:79 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid kan opheffen wanneer de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid en niet aannemelijk is dat het redelijk belang daarbij zal terugkeren. De daarbij geldende beoordelingsmaatstaf gaat alleen uit van het belang van de gerechtigde bij de uitoefening van zijn recht, wat betekent dat de belangen van de eigenaar van het dienende erf bij opheffing geen rol spelen, behalve in het geval van misbruik van bevoegdheid. [1] Dat neemt niet weg dat de vraag of [naam VvE 1] c.s. nog een redelijk belang heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, beantwoord moet worden tegen de achtergrond van de situatie zoals deze was ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid, het daaruit af te leiden doel ervan, de huidige situatie en de eventuele verschillen tussen de toenmalige en de huidige situatie, zoals bijvoorbeeld de tussentijds ontstane aanwezigheid van een redelijk alternatief voor het heersende erf.
5.4.
Vast staat dat de rechtsvoorganger van [naam VvE 1] c.s. ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid zijn perceel uitsluitend kon verlaten via de oude doorgang. Het doel van de erfdienstbaarheid was het creëren van een uitweg naar de openbare weg vanaf de [adres 2] over de [adres 1] . Toen de nieuwe doorgang in 2000 werd gerealiseerd, veranderde die situatie. De openbare weg is vanaf dat moment ook vanaf de [adres 2] bereikbaar geworden. Dit betekent echter niet dat daarmee het belang van de [naam VvE 1] c.s. bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid is verdwenen. Als gevolg van de herinrichting van de [adres 2] is er een nieuw belang ontstaan. De eigenaar van het heersende erf kan een redelijk belang hebben bij de uitoefening van een erfdienstbaarheid van weg als hij daardoor een kortere afstand tot zijn perceel hoeft af te leggen dan hij anders zou moeten afleggen. [2] Vast staat dat dat de afstand tot de openbare weg via de oude doorgang voor een groot deel van de gedaagden een kortere weg is naar de openbare weg dan via de nieuwe doorgang, niet alleen voor auto’s, maar ook en misschien wel met name voor degenen die lopend of per fiets zijn.
Daarnaast is het terrein op de [adres 2] opnieuw ingericht in de wetenschap dat de erfdienstbaarheid bestaat en dat daarvan gebruik gemaakt mag worden. Met het opheffen van de erfdienstbaarheid zal de nieuwe doorgang intensiever worden gebruikt dan voorzien. Dat dit tot verstoringen van het verkeer op de [adres 2] zal leiden omdat het parkeerterrein niet is ingericht op slechts één toegangsweg, lijkt aannemelijk. Tot slot is het ook onwenselijk dat door het afsluiten van de oude doorgang ook de toegang voor hulpdiensten wordt beperkt. Al deze factoren tezamen maken dat de rechtbank tot het oordeel komt dat [naam VvE 1] c.s. nog steeds een redelijk belang heeft bij uitoefening van de bestaande erfdienstbaarheid.
Geen misbruik van bevoegdheid
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat er in beginsel geen grond bestaat voor het opheffen van de ten laste van het perceel van BOA bestaande erfdienstbaarheid. Dit betekent ook dat [naam VvE 1] c.s. met een beroep op die erfdienstbaarheid geen misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW maakt door gebruik te blijven maken van de oude doorgang omdat vast is komen te staan dat hij daar een redelijk belang bij heeft. Dat BOA enige overlast ervaart door de voetgangers die van de [naam openbare weg] over haar perceel lopen en van bezorgdiensten die op haar parkeerplaats parkeren om pakketjes te bezorgen bij [naam VvE 1] c.s., maakt dit niet anders. Gezien de gemotiveerde betwisting door [naam VvE 1] c.s. dat gebruik van de erfdienstbaarheid tot ernstige overlast leidt, heeft BOA de ernst van de overlast onvoldoende onderbouwd. Een foto van een bestelauto, volstaat daartoe in ieder geval niet. Bovendien is de [adres 2] niet alleen in gebruik bij BOA, maar ook bij een aantal andere ondernemingen die zelf ook op het terrein waar de erfdienstbaarheid op rust gebruiken.
5.6.
Nu [naam VvE 1] c.s. een redelijk belang heeft bij handhaving van de erfdienstbaarheid heeft en niet gebleken is dat daarbij sprake is van misbruik van bevoegdheid, zal de primaire vordering van BOA worden afgewezen.
BOA mag een hek plaatsen
5.7.
BOA vordert subsidiair een verklaring voor recht dat zij gerechtigd is om haar perceel van die van [naam VvE 1] c.s. af te sluiten door op haar terrein een hek te plaatsen op de oude doorgang ter hoogte van de erfafscheiding onder afgifte van sleutels van het hek aan [naam VvE 1] c.s. BOA legt artikel 5:48 BW aan haar vordering ten grondslag.
5.8.
[naam VvE 1] c.s. voert hiertegen verweer en stelt dat de leveringsakte zo uitgelegd moet worden dat de rechtsvoorgangers bij het vestigen van de erfdienstbaarheid hebben willen afspreken dat de oude doorgang niet door BOA afgesloten mag worden. [naam VvE 1] c.s. onderbouwt haar standpunt met verwijzing naar de onder punt 2.5 genoemde passage in de leveringsakte en de volgende in de akte opgenomen tekening:

Om privacy redenen is de afbeelding verwijderd.

5.9.
Artikel 5:48 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf bevoegd is dit af te sluiten. Daarom is BOA in beginsel gerechtigd om op eigen kosten een hek te plaatsen op haar perceel.
5.10.
Anders dan [naam VvE 1] c.s. stelt, is het afsluiten van de oude doorgang in de leveringsakte niet uitgesloten. In de leveringsakte staat niets over het afsluiten van deze doorgang. De bepaling waar [naam VvE 1] c.s. zich op beroept, verwijst naar afsluiting van de doorgang grenzend direct aan de openbare weg. Ten aanzien van het afsluiten van die doorgang hebben de rechtsvoorgangers van partijen voorwaarden vastgelegd.
Daarnaast heeft BOA onbetwist gesteld dat er in het verleden al een elektronisch schuifhek heeft gestaan op het terrein van [naam VvE 1] c.s. waarmee de oude doorgang afgesloten kon worden. [naam VvE 1] c.s. heeft ter zitting verklaard dat dit hek er nog steeds staat en met enige aanpassingen ook weer in werking kan worden gesteld. Daarmee staat vast dat ook (de rechtsvoorgangers van) [naam VvE 1] c.s. ervan uit zijn gegaan dat de oude doorgang afgesloten mag worden door het plaatsen van een hek, zodat ook BOA een hek op haar perceel mag plaatsen.
5.11.
Als BOA gebruik maakt van haar bevoegdheid om een hek te plaatsen, moet zij er wel voor zorgen dat [naam VvE 1] c.s. als eigenaar van het heersend erf onbelemmerde toegang behoudt tot het dienend erf ( [adres 1] ) om zo de erfdienstbaarheid uit te kunnen blijven oefenen. [3] Dat betekent dat BOA [naam VvE 1] c.s. de mogelijkheid moet bieden zich op elk moment en zonder daarbij afhankelijk te zijn van de directe medewerking van BOA, onbelemmerd toegang tot de erfdienstbaarheid moet hebben. Het staat BOA in beginsel vrij om haar perceel af te sluiten op de wijze die zij wil. Dat wordt anders wanneer het inroepen van die bevoegdheid moet worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier niet het geval wanneer BOA een hek plaatst. BOA wil een hek plaatsen dat open- en dicht gemaakt kan worden met een sleutel. Dat is onvoldoende omdat dit de toegang tot de [adres 1] te veel vertraagt/belemmert. Het door BOA te plaatsen hek moet vanuit de auto eenvoudig elektronisch te openen zijn. Het staat BOA daarbij vrij te kiezen voor een elektronisch schuifhek, een hek dat elektronisch open of dicht klapt, een elektronische slagboom of een ander elektronische optie, mits de opening zich in het midden van de rijweg bevindt, zodat de bewoners van de woningen/bedrijven op de [adres 2] aan weerszijde van het hek geen onnodige hinder ondervinden en het hek niet smaller is dan de huidige doorgang. Daarnaast moet er bij het plaatsen van het hek een afzonderlijke toegang komen voor fietsers en voetgangers die elektronisch is te openen middels (bijvoorbeeld) een pasje, zodat zij niet onnodig lang hoeven te wachten op het openen van het hek voor automobilisten.
Proceskosten
5.12.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.13.
Coöperatieve Rabobank U.A. en Obvion N.V. zijn in deze procedure verschenen en hebben daarvoor kosten moeten maken. De rechtbank ziet aanleiding deze kosten voor rekening van BOA te laten komen. De reden daarvoor is niet is gebleken dat BOA voorafgaand aan deze procedure constructief overleg heeft gevoerd met [naam VvE 1] c.s. BOA heeft in plaats daarvan de oude doorgang afgesloten en later (wederom zonder deugdelijk overleg) een hek geplaatst, als gevolg waarvan [naam VvE 1] c.s. twee kort gedingen heeft moeten voeren en daarmee onnodig op kosten is gejaagd. Daarom zal de rechtbank BOA veroordelen in kosten aan de zijde van Coöperatieve Rabobank U.A. en Obvion N.V., tot op heden begroot op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.468,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat BOA gerechtigd is om haar perceel van dat van
[naam VvE 1] c.s. af te sluiten, onder de voorwaarden zoals hiervoor weergegeven onder rechtsoverweging 5.11,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.3.
veroordeelt BOA in de proceskosten aan de zijde van Coöperatieve Rabobank U.A. en Obvion N.V., tot op heden begroot op € 1.468, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. C.M. Achekar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736.
2.Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2373.
3.Hoge Raad 23 juni 2006, NJ 2006,352.