ECLI:NL:RBAMS:2024:6560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
13/244268-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met verwerping van verweer op grond van artikel 12 OLW

Op 23 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Regional Court in Opole op 19 juni 2024, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 9 oktober 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg in persoon is verschenen, maar niet bij het hoger beroep. De raadsvrouw voerde aan dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de dagvaarding voor de zitting in hoger beroep niet persoonlijk was betekend. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het hoger beroep en dat hij stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het hoger beroep, er geen schending van zijn verdedigingsrechten was, omdat hij op de hoogte was van de procedure en geen contact had gehouden met zijn advocaat. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf van drie jaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/244268-24
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 9 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 juni 2024 door de
Regional Court in Opole(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
binding sentence of the Regional Court in Opolevan 22 november 2022, referentie: III K 59/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar, 10 maanden en 1 dag. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Uit aanvullende informatie van 24 september 2024 blijkt dat
the Court of Appeal in Wrocławop 14 juni 2023 (referentie: II AKa 8/23) uitspraak in hoger beroep heeft gedaan.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De dagvaarding voor de zitting in hoger beroep is niet in persoon aan de opgeëiste persoon betekend. De raadsman was niet gemachtigd om ter zitting de verdediging te voeren, maar slechts om het hoger beroep in te stellen. Verder is er geen verzetsgarantie verstrekt door de Poolse autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, nu de opgeëiste persoon een advocaat had gemachtigd om het hoger beroep in te stellen, de dagvaarding is uitgereikt op zijn adres en hij een adresinstructie heeft ontvangen. De opgeëiste persoon is na het instellen van het hoger beroep naar Nederland vertrokken en heeft geen adres in Nederland doorgegeven aan de Poolse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis van
the Regional Court in Opolevan 22 november 2022. Uit de aanvullende informatie van 24 september 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces in hoger beroep, dat heeft geleid tot het arrest van
the Court of Appeal in Wrocławvan 14 juni 2023 (II AKa 8/23).
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De rechtbank zal daarom alleen ten aanzien van het arrest van
the Court of Appeal in Wrocławvan 14 juni 2023 (II AKa 8/23) beoordelen of de opgeëiste persoon in die procedure zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, nu met dat arrest de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 24 september 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens de procedure in eerste aanleg in persoon is verschenen en dat hij een advocaat heeft gemachtigd om hoger beroep in te stellen. De opgeëiste persoon heeft zowel bij de voorgeleiding als op de zitting verklaard dat hij, nadat het hoger beroep was ingesteld, naar Nederland is vertrokken en dat hij daarna geen contact meer heeft gehad met zijn advocaat. De oproep voor de zitting in hoger beroep is uitgereikt op het laatst bekende adres van de opgeëiste persoon aan zijn vader.
De opgeëiste persoon is dus naar Nederland vertrokken terwijl hij wist dat door zijn advocaat hoger beroep was ingesteld tegen het vonnis, en heeft zich niet – via zijn advocaat of zijn familie – op de hoogte gehouden van het verloop van die procedure. Hieruit leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om bij de procedure in hoger beroep aanwezig te zijn, zodat de overlevering geen schending van zijn verdedigingsrechten oplevert.

4.Strafbaarheid, feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Opole(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James - Pater, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (