ECLI:NL:RBAMS:2024:6550

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
13/123674-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met aandacht voor detentieomstandigheden en family life

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door België was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren op de Nederlandse Antillen in 2001, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en opzettelijke brandstichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentiegarantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat de detentieomstandigheden in België onmenselijk zijn en dat de overlevering een inbreuk zou maken op het recht op familie- en gezinsleven, aangezien de opgeëiste persoon een jong kind heeft en zijn partner met een chronische ziekte. De officier van justitie betwistte deze argumenten en stelde dat de sociale voorzieningen in Nederland voldoende zijn om de situatie van het gezin te ondersteunen.

De rechtbank oordeelde dat de detentiegarantie van de Belgische autoriteiten voldoende was om het risico op onmenselijke behandeling te mitigeren. De rechtbank erkende de zorgen over de detentieomstandigheden in België, maar concludeerde dat de individuele garantie voor de opgeëiste persoon de algemene risico's uitsloot. Wat betreft het recht op familie- en gezinsleven, oordeelde de rechtbank dat de tijdelijke beperking van dit recht gerechtvaardigd was en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de overlevering zouden verhinderen. Uiteindelijk besloot de rechtbank dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan en de afgifte van in beslag genomen voorwerpen werd bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/123674-24
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 9 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 april 2024 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is in strijd met de opgelegde schorsingsvoorwaarden niet verschenen. Hij is op de zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat in Amersfoort (namens mr. L.C. Cox).
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel bij verstek uitgevaardigd door A. Gieselink loco G. Franssens, onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, dossier nr: 2023/050 OR G. Franssens; not.nr.: AN10.LB.32039-23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
-
deelneming aan een criminele organisatie;
-
opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout, Internationale Dienst heeft op 18 september 2024 de volgende garantie gegeven:
"Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] . Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ)."
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsvrouw

De raadsvrouw heeft gewezen op de slechte omstandigheden in Belgische detentie-instellingen, zoals ook beschreven in het CPT-rapport van 29 november 2022, en de recente geweldsincidenten en stakingen binnen het Belgische gevangeniswezen. Uit berichtgeving in de media volgt dat op 2 september 2024 nog een ernstig incident in de gevangenis van Antwerpen heeft plaatsgevonden, waarbij een maatschappelijk assistente gewelddadig is mishandeld en verkracht. De ten behoeve van de opgeëiste persoon gegeven detentiegarantie is onvoldoende om aan te nemen dat er geen reëel individueel gevaar voor de opgeëiste persoon bestaat. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om de overlevering te weigeren, dan wel de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie op te vragen over de huidige omstandigheden in de gevangenis in Antwerpen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de raadsvrouw genoemde incident niet de situatie van de opgeëiste persoon regardeert. De door België gegeven individuele detentiegarantie neemt het algemene reële gevaar voor de opgeëiste persoon weg.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 4 oktober 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:
1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandighedenAls algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (waaronder de CPT-standaarden).
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd maakt het bovenstaande niet anders. De rechtbank is ambtshalve bekend met de geweldsincidenten in (onder meer) de gevangenis in Antwerpen en de stakingen in Belgische detentie-instellingen. De rechtbank is, gelet op de aard en de oorzaken van het vastgestelde algemene gevaar en gelet op de individuele garantie die de Belgische autoriteiten ten aanzien van de opgeëiste persoon hebben verstrekt, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, nu – zoals hiervoor al is overwogen – het gevaar van een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen. De door de raadsvrouw aangehaalde gebeurtenissen beschouwt de rechtbank als incidenten die passen in het beeld van de algehele slechte detentieomstandigheden in België. Deze incidenten leiden niet tot het oordeel dat de verstrekte individuele garantie niet uitvoerbaar is of niet meer volstaat. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden in de gevangenis in Antwerpen.

7.Evenredigheid en family life

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering onevenredig is, omdat het een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het in artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) vastgelegde recht op
family life. De opgeëiste persoon heeft een zoon van nog geen 1 jaar oud. De moeder van het kind is gediagnosticeerd met MS, waardoor zij niet in staat is om te werken. Zowel moeder als het kind zijn afhankelijk van het inkomen van de opgeëiste persoon. Indien hij wordt overgeleverd, zal de opgeëiste persoon zijn baan verliezen, waardoor hij zijn gezin niet langer financieel kan ondersteunen. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de geschetste situatie ten aanzien van het inkomen van het gezin van de opgeëiste persoon geen reden is om de overlevering te weigeren, mede gelet op de in Nederland beschikbare sociale voorzieningen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat overlevering van de opgeëiste persoon aan België, gelet op artikel 52, eerste lid Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het recht op de eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven in de zin van artikel 7 van het Handvest. [6] Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met de overlevering wordt nagestreefd. Deze bijzondere omstandigheden doen zich ten aanzien van de opgeëiste persoon niet voor. Het enkele feit dat de opgeëiste persoon een jong kind heeft en zijn partner (de moeder van het kind) gediagnosticeerd is met een chronische ziekte, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de overlevering daarmee onevenredig is. De beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest, levert daarom geen beletsel op voor overlevering. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
Hieruit volgt dat de afgifte kan worden bevolen van de in het bezit van de opgeëiste persoon aangetroffen en op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit in beslag genomen voorwerpen, te weten een witte iPhone 14 Pro en een zwarte iPhone 11 Pro.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7, 49 en 50 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde afgifte van de in beslag genomen voorwerpen (een witte iPhone 14 Pro met goednummer 6812151 en een zwarte iPhone 11 Pro met goednummer 6812152) aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James - Pater voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.
6.Vgl. rechtbank Amsterdam 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5965.