ECLI:NL:RBAMS:2024:6501

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
13-256270-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met verwerping van verweer m.b.t. artikel 12 OLW

Op 24 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 18 juli 2023, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen een vrijheidsstraf van twee jaar en vier maanden moet ondergaan. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 10 oktober 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman, mr. E. Boskma, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting die leidde tot het vonnis in Polen, omdat post naar zijn adres was weggegooid. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon zelf verantwoordelijk was voor zijn bereikbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon, ondanks zijn afwezigheid, op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was. De rechtbank verwierp het verweer en concludeerde dat de overlevering aan Polen kon plaatsvinden.

De rechtbank stelde vast dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank wees het verzoek tot aanhouding van de behandeling af, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de wens van de Poolse autoriteiten om de opgeëiste persoon over te leveren. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen werden genoemd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-256270-24
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 12 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 juli 2023 door
the Circuit Court in Sieradz, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat in Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek op de zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Op de zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Courtin Zduńska Wola van 14 december 2022, referentie II K 229/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, drie maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de zitting waarop de zaak is behandeld en die tot de beslissing heeft geleid en er doen zich geen van de omstandigheden voor als bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW. Ook is er anderszins geen reden af te zien van weigering op grond van art. 12 OLW. De opgeëiste persoon heeft een adres opgegeven bij de Poolse autoriteiten, namelijk het adres van zijn moeder in Polen. De toenmalige partner van de moeder van de opgeëiste persoon heeft de aan de opgeëiste persoon gerichte post –
waaronder de oproeping voor de zitting – weggegooid. Hij was zodoende niet op de hoogte van de zittingsdatum.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. Van deze weigeringsgrond kan echter worden afgezien, nu geen sprake is van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft een adresinstructie ontvangen, een adres opgegeven en naar dit adres is de oproeping voor de zitting verzonden. Voor zover aangenomen moet worden dat de post van de opgeëiste persoon is weggegooid door de toenmalige partner van zijn moeder, komt dit voor rekening en risico van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 5 september 2024 volgt het volgende. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de verdenking tegen hem. Hij is immers op
29 mei 2022 aangehouden voor (onder meer) rijden onder invloed van alcohol en heeft toen een nacht vastgezeten. Voorts is de opgeëiste persoon tijdens de
pre-trial proceedingsop
28 juni 2022 verhoord als verdachte. Hij heeft toen een adres opgegeven (volgens zijn zeggen: zijn oude adres in Polen waar zijn moeder nog woonde) en heeft een adresinstructie gekregen. De opgeëiste persoon is daarbij ook gewezen op de consequenties van het niet naleven van deze adresinstructie. Deze adresinstructie heeft hij ondertekend, zoals de opgeëiste persoon overigens ter zitting heeft bevestigd. De oproep voor de zitting is daarop twee keer naar het adres gestuurd dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven. Iedere keer kwam de oproep retour nadat een kennisgeving is achtergelaten.
De rechtbank komt tot de volgende tussenconclusies.
De opgeëiste persoon is op de hoogte geweest van de strafrechtelijke verdenking tegen hem en van de mogelijkheid van een strafrechtelijke procedure. Tevens heeft hij in dit kader een adres verstrekt waarop hij bereikbaar was voor post van de Poolse autoriteiten. Hij heeft geweten dat hij gedurende de gehele procedure eventuele adreswijzigingen moest doorgeven en wat de procedurele gevolgen zouden zijn indien hij niet bereikbaar zou zijn op het door hem opgegeven adres. Alle poststukken in de strafrechtelijke procedure zijn aan het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gezonden. De opgeëiste persoon heeft niet betwist dat officiële correspondentie over deze zaak is verzonden naar het door hem opgegeven adres.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Los van het antwoord op de vraag of zijn post ook daadwerkelijk is weggegooid door de toenmalige partner van zijn moeder, zoals de opgeëiste persoon heeft verklaard, heeft de opgeëiste persoon zelf het adres van zijn moeder doorgegeven aan de Poolse autoriteiten als adres waarop hij officiële correspondentie kan ontvangen. Daarmee komt het vervolgens voor risico en rekening van de opgeëiste persoon zelf dat hij ook daadwerkelijk op dat adres post kan ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank levert overlevering aan Polen dan ook geen schending van zijn verdedigings-rechten op.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (0,70 milligram),overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994; enovertreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individuele schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Aanhoudingsverzoek

Het standpunt van de verdediging en het standpunt van de officier van justitie
De raadsman heeft verzocht de behandeling van het EAB aan te houden om de uitkomst van het gratieverzoek zoals dat is gedaan in Polen af te wachten.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek, omdat:
de uitvaardigende justitiële autoriteit het EAB niet heeft ingetrokken en
bovendien niet is gebleken wanneer een beslissing op het gratieverzoek valt te verwachten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding af en overweegt daartoe het volgende.
Aan de vordering ex artikel 23 OLW van de officier van justitie ligt nog steeds een geldig EAB ten grondslag. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de wens van de Poolse autoriteiten dat de opgeëiste persoon wordt overgeleverd, en ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van het namens de opgeëiste persoon in Polen gedane gratieverzoek. Bovendien is er te weinig concreet zicht op de stand van de gratieprocedure in Polen en daarmee binnen welke termijn op het gratieverzoek zal worden beslist.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 9 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Sieradz, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (