ECLI:NL:RBAMS:2024:6433

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
007338-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de toegang tot digitale uitgegrijsde gegevens in een fraudezaak

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 27 augustus 2024, wordt het onderzoek heropend naar de toegang tot digitale uitgegrijsde gegevens in een fraudezaak. De klager, geboren in 1944, heeft een beklag ingediend tegen de voortduring van de inbeslagneming en het gebruik van deze gegevens, die door de rechter-commissaris zijn uitgegrijsd. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van de klager in het beklag en overweegt dat de klager ontvankelijk is, ondanks de stelling van de officier van justitie dat de termijn voor het indienen van het klaagschrift is overschreden. De rechtbank stelt vast dat het klaagschrift niet betrekking heeft op de fysieke inbeslagname van gegevensdragers, maar op de kennisneming en het gebruik van de uitgegrijsde gegevens, waardoor de termijn niet is overschreden.

De rechtbank gaat verder in op de inhoudelijke beoordeling van de zaak. De klager stelt dat de uitgegrijsde gegevens in twee categorieën kunnen worden onderverdeeld: gegevens van vóór 2010 en geheimhoudersgegevens. De klager verzoekt om vernietiging van deze gegevens, terwijl de officier van justitie betwist dat er gebruik is gemaakt van de uitgegrijsde gegevens. De rechtbank concludeert dat de processen-verbaal onvoldoende informatie bieden over de waarborgen die zijn getroffen om te garanderen dat betrokkenen bij het opsporingsonderzoek geen toegang hebben tot de gegevens. Daarom wordt het onderzoek heropend en wordt de officier van justitie verzocht om een schriftelijke toelichting te geven over de waarborgen die zijn getroffen.

De rechtbank verzoekt de officier van justitie om uiterlijk 27 oktober 2024 de schriftelijke toelichting te geven en de klager om hierop schriftelijk te reageren binnen vier weken na ontvangst van de toelichting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
raadkamernummer : 007338-24
Parketnummer: : 81/010360-22
datum : 27 augustus 2024
heropeningsbeslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a jo 98 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager],

geboren op [geboortedag] 1944 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezende op het kantooradres van mr. E.Z. Perez, [adres],
hierna te noemen: klager

Feiten

In een fraudeonderzoek door de FIOD is onder meer onderzoek gedaan naar klager. Op
15 februari 2019 en op 28 februari 2019 is door de rechter-commissaris op grond van artikel 110 en 125i/j Sv een doorzoeking ter inbeslagneming/vastlegging gegevens verricht in de woning van klager. Er zijn bescheiden meegenomen, digitale gegevens van een computer gekopieerd en er zijn gegevensdragers (drie harddisks) en images van een laptop door de rechter-commissaris in beslag genomen. Er zijn vervolgens images van de gegevensdragers gemaakt en de gegevensdragers zijn aan klager geretourneerd. De gegevens van de images zijn door de rechter-commissaris gefilterd op periode. Daarna zijn de gegevens met betrekking tot de voor het fraudeonderzoek relevante periode aan de hand van een lijst met zoektermen gefilterd op geheimhoudersgegevens. De rechter-commissaris heeft beslist dat de niet-uitgefilterde data konden worden verstrekt aan het onderzoeksteam. De uitgefilterde bestanden zijn niet vernietigd, maar wel zogenoemd uitgegrijsd.
Op 13 oktober 2022 heeft de officier van justitie ex art. 181 lid 1 jo. art. 98 Sv gevorderd dat aan de hand van een lijst met meer dan 250 inhoudelijke trefwoorden, termen en samengestelde trefwoorden een inhoudelijke zoekslag wordt gemaakt in de eerder uitgegrijsde gegevens.
Op 9 december 2022 is de vordering door de rechter-commissaris toegewezen.
Over de uitkomst van het onderzoek heeft de rechter-commissaris op 18 januari 2024 het volgende vastgelegd:
Alleen de documenten/bestanden ('digitale sporen') waarvan na onderzoek duidelijk was dat het geen geheimhoudersinformatie betrof zijn aan het onderzoeksteam ter beschikking gesteld.
De gegevens die niet (alsnog) aan het onderzoeksteam ter beschikking zijn gesteld, zijn uitgegrijsd (gebleven).
Sinds de doorzoeking van zijn woning is namens klager meermaals verzocht de op verschillende momenten uitgegrijsde gegevens te vernietigen.
De rechter-commissaris heeft laatstelijk bij aanvullend proces-verbaal van 7 maart 2024 overwogen dat de uitgegrijsde bestanden niet zullen worden vernietigd:
De kern van de gevolgde procedure ter bescherming van de geheimhoudersgegevens bestaat erin dat deze gegevens niet in het strafrechtelijk onderzoeksdossier terechtkomen en dat is verzekerd dat die gegevens geen deel uitmaken van de processtukken en dat daarop in het verdere verloop van het strafproces geen acht wordt geslagen. Daaraan wordt voldaan. De rechter-commissaris heeft zich laten bijstaan door een speciaal aangestelde geheimhoudersmedewerker. Zoals die in zijn processen-verbaal gerelateerd heeft, betekent het uitgrijzen dat de betreffende items ontoegankelijk zijn voor het onderzoekteam.

Procedure

Het beklag is op 21 maart 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 13 augustus 2024 het beklag ter terechtzitting behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde raadslieden mr. F.A. Dudok van Heel en mr. J. Donze, beiden advocaat te Rotterdam, en de officier van justitie op zitting gehoord.
De klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Beklag

Het beklag strekt tot het stoppen van de (voortduring van de) inbeslagneming/vastlegging en de kennisneming en het gebruik van digitale uitgegrijsde gegevens.

Ontvankelijkheid van klager in het beklag

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag, allereerst al omdat hij geen verschoningsgerechtigde is in de zin van artikel 98 Sv. Ook op grond van artikel 552a Sv is klager niet-ontvankelijk, omdat lid 3 van dit artikel voorschrijft dat een dergelijk klaagschrift zo spoedig mogelijk moet worden ingediend. Lid 4 van genoemd artikel bepaalt dat indien er nog geen vervolgingsbeslissing omtrent verdachte is genomen, het klaagschrift zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee jaar na de inbeslagneming, de kennisneming of de ontoegankelijkmaking van de gegevens, dient te worden ingediend. Deze termijn is ruimschoots overschreden, nu de inbeslagneming al op 28 februari 2019 heeft plaatsgevonden.

Standpunt van de raadslieden

De raadslieden vinden dat klager ontvankelijk is in het klaagschrift. Namens klager is aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een situatie bedoeld in artikel 98 Sv. Ook klager mag hierover een klaagschrift indienen. Het klaagschrift richt zich immers mede tegen de beslissing van de rechter-commissaris, verwoord in diens aanvullende proces-verbaal van
7 maart 2024, voor zover inhoudende dat de (opnieuw) uitgefilterde gegevens (weer) uitgegrijsd worden in plaats van vernietigd.
Voor wat betreft de ontvankelijkheid op grond van artikel 552a Sv wordt door de raadslieden betoogd dat het klaagschrift niet ziet op de fysieke inbeslagname van gegevensdragers, maar op de kennisneming en het gebruik van de gegevens. Daarvoor geldt dat de door de officier van justitie genoemde termijn niet is gaan lopen. Er is immers recent nog kennisgenomen van de gegevens.

Oordeel van de rechtbank

Voor wat betreft de niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 98 Sv overweegt de rechtbank het volgende. De officier van justitie heeft het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad aangehaald ter onderbouwing van de stelling dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag, omdat hij geen verschoningsgerechtigde is. De rechtbank is echter van oordeel dat de situatie als omschreven in de beschikking van de Hoge Raad van 12 maart 2024 (ECLI:NL:HR:2024:316) niet aan de orde is in deze zaak. In dit arrest van de Hoge Raad gaat het om het beklag tegen het ter beschikking stellen van geheimhoudersstukken aan het opsporingsteam, hetgeen in deze zaak niet het geval is. Het beklag in deze zaak richt zich immers tegen de (voortduring van) inbeslagneming/vastlegging, de kennisneming en het gebruik van digitale zogenoemde uitgegrijsde gegevens. Artikel 98 Sv staat er niet aan in de weg dat klager hierover een klaagschrift indient. Het door de officier genoemde arrest van de Hoge Raad doet geen afbreuk aan de ontvankelijkheid van klager in het beklag.
De officier van justitie heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de niet-ontvankelijkheid moet worden uitgesproken, omdat de in artikel 552a Sv lid 4 genoemde termijn is overschreden. Ook op dat punt volgt de rechtbank de officier van justitie niet. De rechtbank neemt daarbij niet als uitgangspunt de datum 28 februari 2019, zijnde de dag waarop de fysieke gegevensdragers in beslag zijn genomen. Het klaagschrift heeft immers niet betrekking op de fysieke gegevensdragers, maar wel op een deel van de gegevens die van deze gegevensdragers zijn gekopieerd. Van die gegevens kon doorlopend kennis worden genomen, hetgeen nog recentelijk is gebeurd gezien het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 7 maart 2024. Naar het oordeel van de rechtbank is van overschrijding van de twee-jaarstermijn in deze situatie geen sprake en staat het bepaalde in artikel 552a Sv niet in de weg aan de ontvankelijkheid van klager.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn beklag.

De inhoudelijke beoordeling

Het standpunt van de raadslieden

Namens klager is aangevoerd dat de uitgegrijsde gegevens kunnen worden opgedeeld in twee categorieën: gegevens voorafgaand aan 2010 en gegevens die kunnen worden gekwalificeerd als geheimhoudersgegevens. In beide gevallen dienen deze gegevens te worden vernietigd. Voor de gegevens van vóór 2010 geldt dat zij buiten de onderzoeksperiode vallen en daarom het belang van het onderzoek niet kunnen dienen. Dat is wel een vereiste voor inbeslagname en vastlegging op grond van artikel 125i Sv. Voortduring hiervan is dan ook niet toegestaan en moet worden beëindigd. Voor de uitgegrijsde geheimhoudersgegevens geldt dat deze niet in beslag genomen/vastgelegd mogen worden. Er mag geen kennis worden genomen van deze gegevens en er mag geen gebruik van worden gemaakt. De voortduring van het beslag en de vastlegging moeten worden beëindigd. Met het uitgrijzen van de gegevens is niet voldaan aan de vereisten die de Hoge Raad stelt aan het ‘niet meer kenbaar zijn’ van gegevens.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie betwist dat sprake is van gebruik van de uitgegrijsde gegevens. Nadat deze uitgegrijsd waren, werden deze opzij geschoven en ontoegankelijk gemaakt. De rechter-commissaris heeft daarnaast steeds de regie gevoerd, waarbij hij veelvuldig contact had met de raadsvrouw van klager. Ook heeft hij contact gehad met de geheimhoudingsmedewerkers van de FIOD en heeft hij op verschillende momenten processen-verbaal opgemaakt over de wijze van filtering. De uitgegrijsde gegevens zijn steeds ontoegankelijk geweest voor het onderzoeksteam. Hoewel ten tijde van de inbeslagname de Hoge Raad zich nog niet had uitgelaten over de waarborgen die ervoor zorgen dat het onderzoeksteam geen toegang kan krijgen tot de geheimhoudersgegevens, vindt de officier van justitie de wijze waarop de rechter-commissaris regie heeft gevoerd in dit geval afdoende.

Het oordeel van de rechtbank:

De rechtbank constateert dat zowel de stukken van vóór 2010 (de start van de onderzoeksperiode) als de geheimhoudersstukken zijn uitgegrijsd. Deze stukken dienen te worden vernietigd. Omdat fysieke vernietiging niet altijd mogelijk is, kan gelet op artikel 5 lid 1 Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken het niet kenbaar maken van de gegevens ook onder vernietiging vallen. Volgens de officier van justitie is er voldoende gedaan om ervoor te zorgen dat de gegevens niet meer kenbaar zijn. Klager betwist dat.
De rechtbank laat in het midden of de gegevens in dit geval fysiek vernietigd kunnen worden. De discussie draait om de vraag of de stukken niet meer kenbaar zijn en, zo ja, op welke wijze dat is gebeurd.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 20 september 2022 [1] waarborgen genoemd voor het uitgrijzen van gegevens en deze herhaald in een prejudiciële beslissing van 12 maart 2024. [2] Hierin noemt de Hoge Raad de waarborgen die nodig zijn voor de zittingsrechter om te kunnen toetsen of de gegevens niet meer kenbaar zijn en de wijze waarop dit gebeurd. De Hoge Raad overweegt hierover in de prejudiciële beslissing onder meer:
6.7.1. Het in art. 126aa lid 2 Sv opgenomen voorschrift over de vernietiging van gegevens houdt in dat de betreffende digitale voorziening zodanig moet worden bewerkt dat de daarin opgeslagen gegevens “niet meer kenbaar zijn”, waarbij de gekozen werkwijze zo moet zijn ingericht dat is verzekerd dat die gegevens geen deel uitmaken van de processtukken en dat daarop in het verdere verloop van het strafproces geen acht wordt geslagen.
6.7.2. Om de zittingsrechter in een voorkomend geval in staat te stellen te beoordelen of aan het in 6.7.1 bedoelde vereiste is voldaan, is een voldoende nauwkeurige verslaglegging aangewezen in het proces-verbaal van vernietiging als bedoeld in art. 4 lid 2 Besluit. Behoudens het in 6.6.6 bedoelde geval waarin de filtering in opdracht van de officier van justitie heeft plaatsgevonden, moet dat proces-verbaal – in zoverre in afwijking van de tekst van art. 4 lid 2 Besluit – worden gezonden aan de rechter-commissaris. In het bijzonder moet in het proces-verbaal inzicht worden gegeven in de manier waarop is gewaarborgd dat personen die op enigerlei wijze bij het opsporingsonderzoek betrokken (zullen) zijn op geen enkele wijze toegang kunnen krijgen tot de betreffende gegevens. Als bij die vernietiging gebruik wordt gemaakt van technische voorzieningen, moeten deze zo zijn ingericht dat kan worden nagegaan of is voldaan aan het in 6.7.1 bedoelde vereiste dat de gegevens niet meer kenbaar zijn, bijvoorbeeld door middel van een geautomatiseerde registratie waarbij wordt bijgehouden welke handelingen binnen het systeem hebben plaatsgevonden en door wie deze zijn verricht.
Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat onder omstandigheden met het uitgrijzen van gegevens kan worden volstaan, maar alleen wanneer is gewaarborgd dat de betrokkenen bij het opsporingsonderzoek geen toegang kunnen krijgen tot de gegevens. De rechter moet kunnen controleren of dit voldoende is gewaarborgd.
De rechtbank constateert dat de processen-verbaal in deze zaak met name informatie bevatten over de wijze van filtering van de gegevens. De manier waarop de uitgefilterde gegevens en de gegevens van vóór 2010 ontoegankelijk zijn gemaakt, kan echter niet worden afgeleid uit deze processen-verbaal. De enkele constatering dat de gegevens ontoegankelijk zijn gemaakt en dat een speciale geheimhoudersmedewerker dit in een proces-verbaal heeft bevestigd, volstaat hiervoor niet en is niet een voldoende nauwkeurige verslaglegging, die controle door de rechtbank mogelijk maakt, zoals de Hoge Raad bedoelt in de hiervoor genoemde beslissing. De rechtbank kan daarom niet uit de stukken opmaken of de digitaal uitgegrijsde gegevens daadwerkelijk niet meer kenbaar zijn .
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het onderzoek moet worden heropend, teneinde de officier van justitie de gelegenheid te bieden een schriftelijke toelichting te geven over de manier waarop is gewaarborgd dat personen die op enigerlei wijze bij het opsporingsonderzoek betrokken (zullen) zijn op geen enkele wijze toegang kunnen krijgen tot de betreffende gegevens.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- verzoekt de officier van justitie om uiterlijk 27 oktober 2024 de hierboven genoemde schriftelijke toelichting te geven.
- verzoekt de klager om uiterlijk vier weken na het moment waarop de toelichting door de officier van justitie is aangeleverd, hierop schriftelijk te reageren.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. J.W.H.G. Loyson en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.

Voetnoten

1.HR 20 september 2022: ECLI:NL:HR:2022:1257
2.HR 12 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:375