ECLI:NL:RBAMS:2024:6407

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
C/13/754894 / HA RK 24-261
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met meerdere advocaten en geestelijke gezondheid

Op 18 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die gedetineerd was en verdachte in twee strafzaken. Het verzoek tot wraking was ingediend omdat de verzoeker zich niet bijgestaan voelde door een advocaat en vond dat de voorzitter van de rechtbank hem onterecht persoonlijke vragen stelde. De verzoeker had eerder geprobeerd een advocaat te vinden, maar had verschillende advocaten afgewezen vanwege een vertrouwensbreuk en vermeende beïnvloeding. Tijdens de zitting op 31 juli 2024 had de voorzitter vragen gesteld over rapporten van het Pieter Baan Centrum en de geestestoestand van de verzoeker, wat leidde tot de wraking. De rechtbank oordeelde dat de vragen van de voorzitter logisch waren in de context van de zitting en dat er geen (schijn van) partijdigheid was. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, omdat de verzoeker geen objectieve gronden had aangedragen die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trokken. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en er staat geen voorziening open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing van 18 oktober 2024 op het op 31 juli 2024 gedane en onder zaaknummer C/13/754894 / HA RK 24/261 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het [naam complex] ,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. A.A. Spoel, voorzitter, I. Timmermans en A.L. op ’t Hoog, leden van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Amsterdam, hierna: de rechters.

1.1. De procedure

De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 31 juli 2024, inhoudende het verzoek tot wraking.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Wrakingskamer van 9 oktober 2024. De rechters zijn verschenen, vergezeld door de teamvoorzitter. Verzoeker heeft afstand gedaan van het beveiligde transport. Aanvankelijk was de behandeling van het wrakingsverzoek gepland op 20 augustus 2024. De behandeling van het wrakingsverzoek is toen aangehouden naar aanleiding van de afstandsverklaring van verzoeker wegens medische redenen en het bericht, kort voor de zitting, van de secretaresse van mr. J. Boksem dat verzoeker zich tot zijn kantoor had gewend om hem bij te staan. In overleg met deze raadsman is de behandeling opnieuw gepland. Naderhand heeft deze raadsman de griffier van de Wrakingskamer laten weten dat hij verzoeker niet langer bijstond.

2.De feiten

Verzoeker is verdachte in twee strafzaken met parketnummers 13/261763-22 en 16/005015-23 die bij de rechters in behandeling zijn. Voorafgaand aan de behandeling op 31 juli 2024 heeft verzoeker bij brief van 24 juli 2024 de voorzitter verzocht de behandeling aan te houden omdat hij bezig was een advocaat te vinden. Op 29 juli 2024 heeft de voorzitter verzoeker schriftelijk bericht dat naar aanleiding van het verzoek tot uitstel was besloten dat zijn verzoek niet op voorhand zou worden ingewilligd maar dat op de zitting van 31 juli 2024 daarover een beslissing zou worden genomen.
Blijkens het proces-verbaal heeft verzoeker op vragen van de voorzitter verklaard:
“Aanvankelijk had ik wel een advocaat in deze zaak. Het is echter niet gekomen tot een gezonde samenwerking. Ik heb afscheid van hem moeten nemen vanwege een vertrouwensbreuk. Dat was in een zaak die in cassatie bij de Hoge Raad loopt. Ik wil me graag richten op de zaak die voorligt. Ik bedoel met die zaak niet het hoger beroep dat nu dient, maar een hoger beroep in een soortgelijke zaak waar cassatie tegen is ingesteld. Laatstelijk was mr. Comans mijn advocaat. Belangrijk om te noemen is dat mr. Comans zich heeft gesteld in die zaak. Die zaak ziet op niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep dat is ingesteld vanwege termijnoverschrijding, zo heeft de rechtbank geoordeeld. Ik heb toen laten weten dat ik voor een soortgelijk feit in Frankrijk in voorlopige hechtenis heb gezeten. Daarmee wilde ik aantonen vanwaar mijn afwezigheid bij behandeling in eerste aanleg. Dat is kennelijk niet goed doorgekomen. Ik ben wel vrijgesproken. U houdt mij voor dat er meerdere brieven van andere advocaten in dit dossier zitten. Ik begrijp dat er een soort indruk gewekt wordt door de stukken. Ik heb mr. Schaddelee één keer ontmoet, op haar kantoor. Zij heeft zich niet beziggehouden met deze zaak. Mr. Vermeer ken ik niet. U houdt mij voor dat mr. Schaddelee zich heeft gesteld, dat mr. Vermeer de verdediging toen heeft overgenomen, dat mr. Comans daarop de verdediging heeft overgenomen en dat die laatste de verdediging uiteindelijk weer heeft neergelegd. Ik heb mr. Vermeer nooit gezien. Het klopt dat ik bij mijn aanhouding overleg heb gevoerd met mr. Van der Werf. Die staat mij niet meer bij. Het klopt dat ik die advocaten steeds niet meer wilde hebben. Ik twijfel niet aan hun kundigheid, maar ik denk dat er mogelijk sprake is van beïnvloeding. Ik kreeg op enig moment een geschil met de voorzitter van de advocatenorde. Het was een geschil met mij, althans met mijn kantoor, althans met de uitlatingen die ik doe op social media. Op elke social media-pagina van mij staat de Nederlandse Vereniging Van Strafrechtadvocaten (hierna: NVSA) vermeld. In 2019 heb ik daarover met de voorzitter gecorrespondeerd via privé-berichten, achter de schermen. Het is toen blijven liggen. Meneer heeft toen dringend verzocht om die vermelding weg te laten en de NVSA niet te noemen, omdat ik naar zijn beoordeling geen advocaat ben. Ik heb mij nooit voorgedaan als advocaat, maar als strafjurist. Ik ben ondernemer, ik run een strafrechtspraktijk. U merkt op dat u e-mails in het dossier heeft aangetroffen, die ik heb ondertekend met 'lawyer'. Dat is een Engelse benaming voor jurist. Ik vond dat NVSA gewoon kon blijven staan en heb meneer dat laten weten. Er hebben zich advocaten bij mijn kantoor gevoegd die wel zijn ingeschreven bij de NVSA. U vat samen dat u mij hoort zeggen dat de advocaten die mij bijstonden op zich kundig zijn, maar dat ik mij niet door hen wil laten bijstaan vanwege beïnvloeding door die meneer met wie ik een geschil heb. Dat klopt. Het is nu een helse zoektocht naar een advocaat. Ik werk al ruim twintig jaar met mensen in de topadvocatuur. Ik heb met hen veel zaken gedaan als onder andere second opinion. Al die mensen hebben het laten afweten. Als dat één keer gebeurt, kan het toeval zijn. Maar als het vanuit al die mensen komt, dan ontstaan er twijfels over waar het nu telkens aan ligt. Óf men laat het afweten, óf we komen bij elkaar en dan bespeur ik terughoudendheid. Ik heb intussen het volste vertrouwen in de advocaat die mij bijstaat in de voorlopige hechtenis-zaak, het hoger beroep in Midden-Nederland. Dat is mr. Boksem, van het kantoor Anker & Anker Strafrechtadvocaten. Die weet van deze zaak en weet dat ik vanmiddag hier ben. We waren beiden verrast dat u wilde dat ik hier zou verschijnen. Het klopt dat mr. Boksem zich niet heeft gesteld, hij is op vakantie. Ik houd u een passage uit het Landelijke Aanhoudingenprotocol voor. U merkt op dat de strekking van het Landelijk Aanhoudingenprotocol is om het geval dat een advocaat ten tijde van het stellen weet dat hij op de zittingsdatum verhinderd is, de zaak wel op de geplande datum te behandelen. U zegt dat dit een reden is dat dit soort verzoeken om aanhouding standaard worden afgewezen. Daarvoor zitten we hier. Daarom doe ik opnieuw beleefd het verzoek om de zaak aan te houden.”
Vervolgens heeft de voorzitter melding gemaakt van rapporten met betrekking tot de geestestoestand van verzoeker die in het dossier gevoegd zijn, te weten een Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 29 januari 2024 en een reclasseringsrapportage van 8 april 2024.
De voorzitter heeft verzoeker vervolgens gevraagd hoe hij tegen deze rapporten aankijkt, nu door de deskundigen een stoornis bij verzoeker is vastgesteld. De voorzitter heeft toegelicht dat uit het rapport volgt dat wordt vermoed dat sommige dingen waarvan verzoeker denkt dat dit realiteit is, in werkelijkheid anders zouden liggen.
Op vragen van de voorzitter heeft verzoeker hierna verklaard:
“Ik vind het ontstellend dat u het PBC-rapport betrekt bij een zaak waarin ik niet word bijgestaan door een advocaat. Er was geen medewerking aan het onderzoek van mijn zijde. Het is natte vingerwerk geweest. Het is jammer dat u mij hierop aanspreekt.”
De voorzitter heeft hierna toegelicht dat ze deze vraag wilde stellen, met oog op een vervolgvraag. Die vervolgvraag is of verzoeker denkt dat het kan kloppen dat sommige dingen misschien soms anders liggen dan verzoeker denkt. Bijvoorbeeld of het vragen van mr. Boksem om zijn bijstand in deze zaak ook echt is gebeurd.
Hierna heeft verzoeker de rechters gewraakt.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

Blijkens het proces-verbaal van 31 juli 2024 heeft verzoeker de rechters gewraakt omdat zijn verzoek om aanhouding is afgewezen en aan hem tijdens de behandeling vragen zijn gesteld die persoonlijk waren. Verzoeker heeft daartoe verklaard:
“U heeft mij aanvankelijk gedagvaard bij brief om hier vandaag te verschijnen, 31 juli om 13.30 uur. Ik heb daarop gereageerd zijnde dat ik verzoek om uitstel. Ik heb gronden aangevoerd in de brief. Dat ik mij wil laten bijstaan door een advocaat. U heeft aanvankelijk per e-mail gereageerd dat mijn verzoek niet zou worden gehonoreerd. Dat was voor mij aanvankelijk al een reden om de rechtbank te wraken. Maar dat heb ik niet gedaan, omdat er een brief kwam dat de brief als niet verzonden kon worden beschouwd. Het recht op vrije advocaatkeuze is een groot goed in het Nederlandse recht. Ik zit hier zonder advocaat. Ik heb getracht de zaak in zoveel woorden aan u voor te houden dat dit niet een geschikt moment is om mij dit soort persoonlijke vragen te stellen. Kennelijk wil u mij in een bepaald daglicht stellen dat ik zonder (noot griffier: niet te verstaan). Ik vind dit ontstellend. Het komt erop neer dat u mij het recht op een eerlijk proces ontneemt doordat ik hier zonder advocaat zit. Het is theologisch infaam en abject.”

4.De reactie van de rechters

De rechters berusten niet in de wraking. Op het verzoek tot aanhouding was nog geen beslissing genomen. Er wordt vaker om aanhouding verzocht. Uit het dossier bleek dat drie verschillende advocaten zich eerder hadden onttrokken. De voorzitter wilde slechts onderzoeken of aanhouding zin had en er bij een volgende behandeling wèl bijstand door een advocaat zou zijn. Mr. Boksem had zich tenslotte nog niet gesteld.

5.5. De gronden van de beslissing

5.1.
Het verzoek is gericht tegen de beslissing om de behandeling van de strafzaken niet op voorhand aan te houden en de bewuste opmerking van de voorzitter “dat uit het rapport volgt dat wordt vermoed dat sommige dingen waarvan verzoeker denkt dat dit realiteit is, in werkelijkheid anders zouden liggen”.
5.2.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomen is, althans dat de bij verzoeker(s) bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig dan wel vooringenomen is, objectief is gerechtvaardigd.
5.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de Wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de Wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
5.4.
Een rechterlijke beslissing kan echter geen grond voor wraking opleveren zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Dat geldt dus ook voor de beslissing om de strafzaken niet op voorhand aan te houden. Met betrekking tot de opmerking van de voorzitter is van belang dat het aan de rechter is om te bepalen op welke wijze de regie wordt gevoerd bij een behandeling en welke vragen worden gesteld. Uit de context van de bewuste vraag zoals blijkt uit de gang van zaken weergegeven in het proces-verbaal volgt dat het een logische vraag was en dat de rechter slechts wilde onderzoeken of verzoeker thans wèl bijstand van een advocaat zou krijgen. Daaruit valt niet de (schijn van) partijdigheid af te leiden en evenmin dat verzoeker geen eerlijk proces krijgt. Het verzoek is daarom ongegrond.
6. Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, H.J. Tijselink en I.M. Bilderbeek, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.