ECLI:NL:RBAMS:2024:6397

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
AMS 23/6716
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overname pensioenpremies door pensioenfonds in faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: het pensioenfonds) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV). Het pensioenfonds had op 7 juli 2023 een verzoek ingediend bij het UWV tot overname van de pensioenpremies voor werknemers van een failliete schoonmaakwerkgever. Het UWV heeft dit verzoek afgewezen en het bezwaar van het pensioenfonds niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van het pensioenfonds op 5 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van het pensioenfonds aanwezig was, maar de gemachtigde van het UWV niet.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat het pensioenfonds geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verduidelijkte dat alleen werknemers recht hebben op uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet (WW) en dat het pensioenfonds geen eigen vorderingsrecht op het UWV heeft. Het pensioenfonds kan de pensioenpremie alleen civielrechtelijk vorderen van de failliete werkgever. De rechtbank concludeerde dat het pensioenfonds geen verzoek heeft ingediend als belanghebbende en dat de afwijzing van het UWV geen besluit is in de zin van de Awb.

Daarnaast werd de stelling van het pensioenfonds dat er sprake was van zaakwaarneming verworpen. De rechtbank oordeelde dat het pensioenfonds niet had aangetoond dat de werknemers niet zelf in rechte konden optreden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het pensioenfonds geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6716

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf, uit Amsterdam, eiseres (hierna: het pensioenfonds)
(gemachtigde: mr. A.T. Uçar),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: het UWV)
(gemachtigde: mr. M. van der Feer).

Inleiding

1. Op 7 juli 2023 heeft het UWV het verzoek van het pensioenfonds van
14 april 2023 tot overname van de pensioenpremies voor de werknemers van de failliete schoonmaakwerkgever [naam bedrijf] afgewezen.
1.1.
In het bestreden besluit van 11 oktober 2023 heeft het UWV het bezwaar van het pensioenfonds niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het pensioenfonds, bijgestaan door
mr. B.W. Koopmans van de Algemene Pensioen Groep. De gemachtigde van het UWV is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het UWV het bezwaar van het pensioenfonds terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Het UWV stelt zich op het standpunt dat het pensioenfonds geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de brief van 7 juli 2023 daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
4. Het pensioenfonds stelt dat het wel belanghebbende is en het schrijven van 7 juli 2023 daarom wel een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het pensioenfonds heeft namelijk een eigen vorderingsrecht op het UWV op grond van artikel 61 van de Werkloosheidswet (WW). Dat eigen vorderingsrecht op het UWV vloeit ook voort uit het GOM-arrest [1] en het WHOA-arrest [2] . Daarnaast behartigt het pensioenfonds de belangen van het collectief en is het in die hoedanigheid eveneens belanghebbende.
Heeft het pensioenfonds een eigen vorderingsrecht op het UWV?
5. De rechtbank overweegt hierover het volgende. De artikelen 61 tot en met artikel 68 WW bepalen limitatief wie recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk IV WW. Dat zijn de werknemer (artikel 61 WW) of diens nagelaten betrekkingen (61a WW). Derden, zoals een (bedrijfstak)pensioenfonds, hebben weliswaar een eigen vorderingsrecht op de failliete werkgever, maar dit recht vloeit niet voort uit de WW. Het pensioenfonds kan de pensioenpremie langs civielrechtelijke weg vorderen van de failliete werkgever. De beroepsgrond dat het pensioenfonds een eigen vorderingsrecht heeft slaagt dan ook niet.
Is het pensioenfonds belanghebbende?
6. Over de vraag of het pensioenfonds belanghebbende is overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat onder een aanvraag wordt verstaan een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen. Volgens artikel 1:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep bij een bestuursrechter in te stellen, eerst tegen dat besluit bezwaar te maken.
7. Het onderhavige verzoek tot overname van de pensioenpremies voor de werknemers van de betreffende werkgever is afkomstig van het pensioenfonds. Uit de hiervoor in rechtsoverweging 5 weergegeven artikelen in de WW volgt dat alleen de werknemer recht heeft op betaling van een uitkering op grond van hoofdstuk IV WW, ook als dat betaling aan een derde betreft. Daarnaast kan er alleen betaling volgen als de werknemer financieel nadeel lijdt. Nu alleen een werknemer recht heeft op een uitkering kan ook alleen een werknemer zelf een verzoek om een dergelijke uitkering bij het UWV indienen. Een verzoek van een ander dan een werknemer, bijvoorbeeld een verzoek van een pensioenfonds, kan niet worden gezien als een aanvraag van een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Een pensioenfonds heeft namelijk geen eigen en rechtstreeks belang bij een verzoek tot overname van de pensioenpremies en is daarom geen belanghebbende. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De afwijzing van het verzoek van 7 juli 2023 is dus geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het belang dat een pensioenfonds heeft bij het innen van alle premies ter financiering van de uit te keren pensioenen opent niet de bestuursrechtelijke weg.
Is het pensioenfonds belanghebbende door behartiging van een algemeen of een collectief belang?
8. De rechtbank overweegt verder dat rechtspersonen op grond van
artikel 1:2, derde lid, van de Awb aan hun statutaire doelstelling alleen ‘belang’ kunnen ontlenen wanneer het gaat om een algemeen of collectief belang dat zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. De statuten van het pensioenfonds bepalen – voor zover hier van belang – het volgende:
“Artikel 3 Doel. Middelen en werkwijze
1. Het fonds heeft ten doel het verlenen van pensioenen aan de deelnemers, de gewezen deelnemers, alsmede aan hun nagelaten betrekkingen. Het bestuur stelt de doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het fonds vast met inachtneming van het bepaalde in de vorige volzin.
(…)
2. Het fonds tracht dit doel te bereiken door:
a. premies te innen bij de aangesloten ondernemingen, deze gelden te beleggen en te
beheren en daaruit uitkeringen toe te kennen bij ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid, een en ander overeenkomstig de regels gesteld in het
uitvoeringsreglement dan wel het pensioenreglement;
b. andere wettige middelen, die tot het bereiken van het doel bevorderlijk kunnen zijn.”
9. Uit deze statuten blijkt dat het doel van het pensioenfonds is het verlenen van pensioenen aan de deelnemers, de gewezen deelnemers, alsmede aan hun nagelaten betrekkingen. De feitelijke werkzaamheden van het pensioenfonds bestaan uit het innen van premies, deze te beleggen en daaruit uitkeringen toe te kennen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit niet dat het pensioenfonds zich bezighoudt met behartiging van algemene en collectieve belangen. Deze beroepsgrond van het pensioenfonds slaagt evenmin.
Tussenconclusie
10. Naar het oordeel van de rechtbank is het pensioenfonds geen belanghebbende zoals bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Hetgeen het pensioenfonds overigens nog hierover heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het UWV heeft het pensioenfonds terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
Is sprake van zaakwaarneming?
11. Subsidiair stelt het pensioenfonds dat het op basis van zaakwaarmening namens de werknemers van [naam bedrijf] een vordering tot premieovername bij UWV heeft ingesteld. Daarmee wordt het belang dat een werknemer heeft bij premieovername in geval van faillissement behartigd. Deze werknemers kunnen hun belangen niet zelf behartigen. Het pensioenfonds voert hiertoe aan dat sprake is van een gebrek aan ‘doenvermogen’ bij werknemers uit de schoonmaakbranche, onder andere vanwege een taalbarrière.
12. Het UWV stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van zaakwaarneming, omdat zaakwaarneming zich beperkt tot privaatrechtelijke handelingen.
13. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Artikel 6:198 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omschrijft zaakwaarneming als het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 juni 2018 [3] bepaald dat zaakwaarneming zich in uitzonderlijke gevallen ook kan voordoen in een bestuursrechtelijk geding.
14. De zaakwaarnemer moet stellen en aannemelijk maken dat de belanghebbende (tijdelijk) niet zelf in rechte kan optreden en redelijkerwijs ook niet een vertegenwoordiger heeft kunnen aanwijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is het pensioenfonds hier niet in geslaagd. Het pensioenfonds heeft zijn stelling dat sprake is van een gebrek aan ‘doenvermogen’ bij medewerkers in de schoonmaakbranche, in het bijzonder bij medewerkers van [naam bedrijf] , niet met nadere (objectieve) gegevens onderbouwd. Hetzelfde geldt voor zijn stelling dat volmachtverlening praktisch niet haalbaar is. Deze beroepsgrond van het pensioenfonds slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het pensioenfonds geen gelijk krijgt. Het pensioenfonds krijgt daarom het griffierecht niet terug. Het krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Sanders, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Adam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2016, ECLI:N:HR:2016:2375.
2.Arrest van de Hoge Raad van 25 februari 2022: ECLI:NL:HR:2022:328.
3.ECLI:NL:HR:2018:913, r.o. 1.3.5.