ECLI:NL:RBAMS:2024:6294

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
13/177938-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Hongarije

Op 2 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Hongarije. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 9 mei 2024. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1983, is gedetineerd en heeft de Hongaarse nationaliteit. Tijdens de zitting op 18 september 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en werd de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Hongarije beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat er sprake is van overbevolking en eerdere mishandeling van de opgeëiste persoon. De officier van justitie betwistte deze claims en stelde dat er geen algemeen gevaar voor schending van mensenrechten is. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast, waaronder de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/177938-24 (EAB I)
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 25 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 mei 2024 door
the Budapest-Capital Regional Court, Sentence Enforcement Group, Hongarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1983,
verblijfadres: [adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 september 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. van Kleef, die waarnam voor haar kantoorgenoot, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the Pest Central District Courtvan 29 november 2022 (met kenmerk 8.B.X.30.199/2019/315),
finaldoor een
judgment of the Budapest-Capital Regional Courtvan 27 oktober 2023 (met kenmerk 31.Bf-6338/2023/13).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vijf jaren, vier maanden en 11 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissingen.
Deze beslissingen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat niet is voldaan aan de eisen als gesteld in artikel 12 OLW (
althans zo begrijpt de rechtbank het genoegzaamheidsverweer van de raadsvrouw). Het EAB bevat geen informatie ten aanzien van de laatste instantie van het proces. Er dienen nadere vragen gesteld te worden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, bijvoorbeeld over het adres waarnaar de oproep voor de zitting in hoger beroep zou zijn verstuurd. Ook is niet duidelijk of een gemachtigd advocaat gedurende de procedure in hoger beroep de verdediging heeft gevoerd voor de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon stelt dat de oproep niet in-persoon zou zijn betekend. De opgeëiste persoon zegt geen kennis te hebben gehad van de procedure in hoger beroep.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is. Uit de aanvullende informatie van 16 augustus 2024 blijkt dat zowel de eerste aanleg als het hoger beroep getoetst dienen te worden aan artikel 12 OLW. Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedure in eerste aanleg. Uit de aanvullende informatie van 16 augustus 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon voor de procedure in hoger beroep in persoon is gedagvaard, en is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. Hiermee doet de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich niet voor.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Uit de aanvullende informatie van 16 augustus 2024 valt niet met zekerheid af te leiden of en, zo ja, in hoeverre er in hoger beroep beoordelingsmarge bestond ten aanzien van de vaststelling van schuld. Wel leidt de rechtbank uit de aanvullende informatie af dat er in hoger beroep is geoordeeld over de hoogte van de straf. De rechtbank zal dan ook zekerheidshalve zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep toetsen aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedure in eerste aanleg. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich ten aanzien van deze procedure dus niet voor. Uit de aanvullende informatie van 16 augustus 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces in hoger beroep en gedurende de procedure in hoger beroep is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat, die ook daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW en is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW ook op deze procedure niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst feit 1 aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feit waarvoor de dubbele strafbaarheid is vereist
Standpunt van de verdediging
Feit 2, dat ziet op drugsgebruik, is niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Drugsgebruik is naar Nederlands recht niet strafbaar. De overlevering voor de tenuitvoerlegging van de straf voor drugsgebruik dient om die reden te worden geweigerd op grond van artikel 7 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het lijstfeit in redelijkheid is aangekruist. Het in feit 2 genoemde gebruik van verdovende middelen impliceert immers bezit, wat wel degelijk strafbaar is naar Nederlands recht op grond van artikel 3 onder C en artikel 11, eerste lid, van de Opiumwet.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst ook feit 2 aan als een zogenoemd lijstfeit. Uit het EAB volgt echter dat voor overtreding van feit 2 naar Roemeens recht een strafmaximum geldt van twee jaar gevangenisstraf, zodat geen sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a 1° OLW. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd. Uit de omschrijving van feit 2 volgt dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor
beziten gebruik van (een geringe hoeveelheid) cannabis. Bezit van cannabis is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
Uit het rapport van de
Hungarian Helsinki Committeevan 17 december 2023 blijkt dat de omstandigheden in de Hongaarse detentie-instellingen zorgelijk zijn. Zo is er sprake van overbevolking in meerdere gevangenissen. Tijdens een eerdere detentie is de opgeëiste persoon mishandeld door medegedetineerden waardoor hij daarna voor zijn eigen veiligheid moest worden begeleid door bewaarders, zo blijkt ook uit de vertaalde medische gegevens die de verdediging heeft overgelegd. Eerder dit jaar heeft de rechtbank geoordeeld dat er – met inachtneming van genoemd rapport – onvoldoende reden is om een algemeen gevaar voor schending van mensenrechten aan te nemen in Hongaarse gevangenissen. [5] Desondanks verzoekt de verdediging de rechtbank om een individuele detentiegarantie te laten verstrekken voor de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verwijst naar de uitspraak die de raadsvrouw aanhaalt, waar op basis van het genoemde rapport van de
Hungarian Helsinki Committeegeen algemeen reëel gevaar is aangenomen voor Hongaarse detentie-instellingen. De rechtbank heeft recentelijk nog de overlevering toegestaan naar Hongarije. [6] Het feit dat de opgeëiste persoon eerder is mishandeld in detentie in Hongarije kan niet tot de conclusie leiden dat er een algemeen reëel gevaar is op onmenselijke of vernederende behandeling. Er is dan ook geen individuele detentiegarantie nodig.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 27 augustus 2019 [7] heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat niet langer sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen. Bij uitspraak van 7 maart 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat het rapport van
Hungarian Helsinki Committeevan 17 december 2023 hierin geen verandering brengt. [8] De rechtbank ziet geen aanleiding om hier thans anders over te oordelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan door
the Budapest-Capital Regional Court, Sentence Enforcement Group, Hongarije voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rechtbank Amsterdam, 28 mei 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4222.
6.Rechtbank Amsterdam, 21 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5195.