ECLI:NL:RBAMS:2024:2678

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
13/327806-23 (EAB1)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Hongaars Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 maart 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Penitentiary Unit of the Budapest-Capital Regional Court in Hongarije. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zittingen is de vraag aan de orde gekomen of de overlevering kon worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), dat betrekking heeft op de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het hoger beroep, omdat de oproep naar een verkeerd adres was gestuurd. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon verantwoordelijk was voor het doorgeven van zijn juiste adres. In de tussenuitspraak van 20 februari 2024 heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende informatie was om de overlevering te weigeren, maar heeft de termijn voor de uitspraak verlengd om meer informatie van de Hongaarse autoriteiten te verkrijgen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen algemeen gevaar was voor schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ondanks de rapportage van de Hungarian Helsinki Committee. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. Daarom heeft de rechtbank de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/327806-23 (EAB 1)
Datum uitspraak: 7 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 21 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 oktober 2023 door
the Penitentiary Unit of the Budapest-Capital Regional Court(Hongarije) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 6 februari 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 februari 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak 20 februari 2024
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 20 februari 2024 de grondslag van het EAB besproken en heeft vastgesteld dat de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW kan weigeren. De rechtbank achtte zich onvoldoende voorgelicht om de vraag te beantwoorden of kan worden afgezien van weigering van overlevering op deze grond.
Bij de tussenuitspraak is het onderzoek ter zitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in gelegenheid te stellen aan de Hongaarse autoriteiten nadere vragen over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in het kader van artikel 12 OLW voor te leggen.
Zitting van 28 februari 2024
De behandeling van het EAB is hervat op de zitting van 28 februari 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, en door een tolk in de Hongaarse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij aanwezig was bij het proces in eerste aanleg, maar niet in hoger beroep. Hij was niet van het hoger beroep op de hoogte. Hij hoorde achteraf dat de oproeping steeds naar een ander adres is verstuurd dan hij heeft opgegeven. Het verblijfadres dat hij destijds heeft opgegeven is: [adres 1] terwijl uit de aanvullende stukken blijkt dat hij is opgeroepen op nummer [huisnummer] , waardoor hij de oproeping nooit heeft ontvangen en de overlevering op grond van artikel 12 OLW dient te worden geweigerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de rechtbank kan afzien van weigering op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon moest er rekening mee houden dat hij correspondentie zou ontvangen op het door hem bij de Hongaarse justitie opgegeven adres. De officier van justitie gaat uit van de juistheid van het door de Hongaarse autoriteiten vermelde adres. Het is de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om het juiste adres door te geven. De adresinstructie strekte zich ook uit over het hoger beroep.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 20 februari 2024 vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij als zijn adres: “ [adres 1] ” heeft opgegeven. Uit de informatie van de Hongaarse autoriteiten blijkt dat hij wel dat adres heeft opgegeven maar met nummer [huisnummer] .
De rechtbank gaat op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van de door de Hongaarse autoriteiten overgelegde informatie. In de enkele niet nader onderbouwde stelling van de opgeëiste persoon ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Voorts blijkt uit de aanvullende informatie van 24 januari 2024 dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was. Bij de uitreiking van het vonnis in eerste aanleg ontving hij ook een adresinstructie waarin stond dat hij iedere wijziging in zijn adres binnen drie dagen moest doorgeven. Deze mededeling had ook betrekking op een eventuele procedure in hoger beroep. Uit de aanvullende informatie van 26 februari 2024 volgt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg een tweetal adressen heeft opgegeven: zijn adres en zijn “actual place of residence”, [adres 2] . Ook blijkt dat de opgeëiste persoon voor de procedure in hoger beroep is opgeroepen op die twee adressen. Dat deze oproepen hem niet bereikt hebben, is in het licht van het voorgaande aan hemzelf te wijten.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie en door zich niet te informeren over het verloop van de procedure bij de rechtbank.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd.

5.Detentie omstandigheden

Standpunt raadsman
De raadsman is door de rechtbank geattendeerd op de rapportage van
the Hungarian Helsinki Committeevan 17 december 2023, gericht aan de Raad van Europa, en hij heeft zich gelet op het korte tijdsbestek niet uitgelaten of op basis hiervan een algemeen gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) kan worden aangenomen.
Wel verzoekt de raadsman de rechtbank om primair op grond van deze rapportage een detentiegarantie te laten verstrekken. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg staat, nu op basis van voornoemde rapportage niet is aangetoond dat in Hongaarse detentie-instellingen een algemeen gevaar bestaat van schending van artikel 4 Handvest. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de Hungarian Helsinki Committee geen onafhankelijke organisatie is, de gegevens in het rapport onvoldoende objectief zijn aangezien deze grotendeels zijn gebaseerd op klachten van gedetineerden en dat de gegevens onvoldoende actueel zijn. Ten slotte valt in het rapport te lezen dat er onvoldoende in het werk is gesteld om eerdere zorgelijke bevindingen te verbeteren maar niet staat vermeld dat de zorgen zijn verergerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 27 augustus 2019 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat niet langer sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen.
De werkwijze voor het vaststellen van een dergelijk algemeen gevaar is als volgt:
“Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.” [3]
Nu de rechtbank geen concrete aanwijzingen heeft voor een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in gevangenissen in Hongarije zal de rechtbank geen algemeen gevaar van schending van artikel 4 Handvest vaststellen.
De rapportage van de Hungarian
Helsinki Committeevan 17 december 2023 maakt dit niet anders.
Uit de rapportage blijkt, zoals door de officier van justitie opgemerkt, dat de omstandigheden in de Hongaarse detentie-instellingen weliswaar zorgelijk zijn maar niet dat deze zijn verergerd ten opzichte van de situatie in augustus 2019. De gesignaleerde overbevolking in sommige gevangenissen is op dit moment onvoldoende reden een algemeen gevaar aan te nemen. Ook op de overige door de Committee gesignaleerde punten zijn er zorgen, maar niet voldoende om reeds nu uit te gaan van een algemeen gevaar in Hongaarse gevangenissen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon van een dergelijke schending en zal de rechtbank niet bepalen dat aan de opgeëiste persoon een detentiegarantie moet worden verstrekt.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 310 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Penitentiary Unit of the Budapest-Capital Regional Court(Hongarije) voor de feiten zoals deze zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C‑404/15 en C‑659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, rechtsoverweging 89.