ECLI:NL:RBAMS:2024:6126

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
13/180590-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met gedeeltelijke weigering

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de regionale rechtbank van Toruń, Polen, was uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 24 april 2024. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1990, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zitting op 25 september 2024. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, die betrekking heeft op de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeerde dat de overlevering voor het eerste vonnis, dat een vrijheidsstraf van tien maanden betreft, kan worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dat vonnis heeft geleid. Echter, de rechtbank besloot om de overlevering voor dit vonnis toe te staan, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en onvoldoende zorg heeft gedragen voor zijn bereikbaarheid.

Ten aanzien van het verzamelvonnis, dat een vrijheidsstraf van één jaar en zeven maanden betreft, oordeelde de rechtbank dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank kon niet vaststellen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis, en concludeerde dat de overlevering voor dit vonnis niet kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de overlevering voor het eerste vonnis toegestaan, maar de overlevering voor het verzamelvonnis geweigerd, met als gevolg dat de opgeëiste persoon niet naar Polen zal worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf opgelegd bij het verzamelvonnis.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/180590-24
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 30 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 april 2024 door
the Regional Court of Toruń, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats], Polen, op [geboortedag] 1990,
verblijfadres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 september 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding, met schorsing tot de uitspraak, bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt in onderdeel b:
een vonnis van
the District Court in Chełmnovan 23 januari 2023 (referentie: II K 436/22), hierna: vonnis 1;
een verzamelvonnis van
the District Court in Chełmnovan 31 januari 2023 (referentie: II K 440/22), hierna: verzamelvonnis 2.
Uit de brief van 29 augustus 2024 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat aan verzamelvonnis 2 ten grondslag liggen:
een vonnis van 11 juli 2022 van
the District Court in Chełmno(referentie: II K 262/22), hierna: vonnis 2a;
een vonnis van 4 november 2022 van
the District Court in Chełmno(referentie: II K 339/22), hierna: vonnis 2b.
Het EAB vermeldt in onderdeel c:
  • dat bij vonnis 1 een vrijheidsstraf van tien maanden is opgelegd, waarvan nog 298 dagen resteren;
  • dat bij verzamelvonnis 2 een vrijheidsstraf van één jaar en zeven maanden is opgelegd, waarvan nog 575 dagen resteren.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het restant van deze vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Inleiding
De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure die ten grondslag ligt aan het EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich een van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan dan wel voordoet.
Vonnis 1, verzamelvonnis 2 en de aan verzamelvonnis 2 ten grondslag liggende vonnissen moeten aan artikel 12 OLW worden getoetst. Wat betreft het verzamelvonnis geldt dat als sprake is van wijziging van de duur van eerder onherroepelijk opgelegde straffen en de bevoegde autoriteit daarbij over een beoordelingsmarge heeft beschikt, de rechterlijke beslissing waarbij de verzamelstraf is opgelegd, moet worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW (HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek)). Uit dit arrest volgt dat de bevoegde autoriteit bij Poolse verzamelvonnissen een beoordelingsmarge heeft met betrekking tot de duur van de verzamelstraf en dat Poolse verzamelvonnissen, die de duur van de opgelegde straffen wijzigen, dus altijd aan artikel 12 OLW moeten worden getoetst. Uit voornoemd arrest volgt dat ook de aan verzamelvonnissen ten grondslag liggende uitspraken, waarin onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, moeten worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd – kort samengevat – dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW ten aanzien van vonnis 1, verzamelvonnis 2 en de aan verzamelvonnis 2 ten grondslag liggende vonnissen kan worden toegepast en dat er geen redenen zijn om daarvan af te zien.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd – kort samengevat – dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW ten aanzien van vonnis 1, verzamelvonnis 2 en de aan verzamelvonnis 2 ten grondslag liggende vonnissen kan worden toegepast, maar dat er redenen zijn om daarvan af te zien.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van vonnis 1
De rechtbank stelt vast dat vonnis 1 is gewezen, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ten aanzien van vonnis 1 op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De officier van justitie heeft bij e-mail van 6 augustus 2024 bij de uitvaardigende justitiële autoriteit de vragen gesteld:
  • of de opgeëiste persoon zijn adres heeft opgegeven aan de Poolse autoriteiten in de procedure die heeft geleid tot vonnis 1,
  • (zo ja) of de oproeping voor de zitting die heeft geleid tot vonnis 1 naar dit adres is gestuurd,
  • of de opgeëiste persoon in de procedure die heeft geleid tot vonnis 1 een adresinstructie heeft gekregen, waarbij hij is gewezen op zijn rechten en plichten en gevolgen van het niet voldoen aan verplichtingen.
Bij brief van 12 augustus 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit hierop de volgende informatie verstrekt:
  • de opgeëiste persoon heeft tijdens zijn verhoor als verdachte verklaard dat hij verbleef bij zijn moeder op de [straatnaam], maar dat hij zich het exacte adres niet kon herinneren,
  • tijdens het voorbereidend onderzoek is vastgesteld dat de opgeëiste persoon geen vast verblijfadres had en is gelet op zijn verklaring tijdens zijn verhoor als tijdelijk verblijfadres het adres van zijn moeder vastgesteld: [adres, te plaats],
  • de dagvaarding voor de zitting is naar het adres van de moeder van de opgeëiste persoon gestuurd, maar niet in ontvangst genomen,
  • de opgeëiste persoon heeft een adresinstructie gekregen en is gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan de verplichtingen.
De opgeëiste persoon heeft op de zitting van 25 september 2024 verklaard dat hij na de datum waarop de feiten zouden hebben plaats gevonden (9 augustus 2022), maar vóór de zitting naar Nederland is gegaan en dat hij geen inschrijfadres in Nederland had dat hij kon doorgeven aan de Poolse autoriteiten. Verder zou hij zijn moeder instructies hebben gegeven om informatie aan hem door te geven.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven informatie vast dat de opgeëiste persoon, terwijl hij op de hoogte was van het feit dat een procedure tegen hem liep, op het door hem opgegeven adres is opgeroepen voor de zitting. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de officiële correspondentie en dat hij zich, terwijl hij op de hoogte was van de procedure, kennelijk onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop ervan. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Ten aanzien van verzamelvonnis 2
De rechtbank stelt vast dat verzamelvonnis 2 is gewezen, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ten aanzien van verzamelvonnis 2 op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De officier van justitie heeft bij e-mail van 6 augustus 2024 bij de uitvaardigende justitiële autoriteit de vragen gesteld:
  • of de opgeëiste persoon zijn adres heeft opgegeven aan de Poolse autoriteiten in de procedure die heeft geleid tot verzamelvonnis 2,
  • (zo ja) of de oproeping voor de zitting die heeft geleid tot verzamelvonnis 2 naar dit adres is gestuurd,
  • of de opgeëiste persoon in de procedure die heeft geleid tot verzamelvonnis 2 een adresinstructie heeft gekregen, waarbij hij is gewezen op zijn rechten en plichten en gevolgen van het niet voldoen aan verplichtingen.
Bij brief van 12 augustus 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit hierop volgende informatie verstrekt:
  • uit onderzoek is gebleken dat de opgeëiste persoon geen vast verblijfadres had en dat hij in juni 2022 verbleef bij zijn moeder;
  • de opgeëiste persoon heeft geen adresinstructie ontvangen in de procedure die heeft geleid tot verzamelvonnis 2.
Bij e-mail van 19 augustus 2024 heeft de officier van justitie onder meer gevraagd:
  • of de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen in de procedures die hebben geleid tot de aan het verzamelvonnis 2 onderliggende vonnissen (vonnissen 2a en 2b),
  • of de oproeping voor de zitting die heeft geleid tot verzamelvonnis 2 is verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in de procedures die hebben geleid tot de aan verzamelvonnis 2 onderliggende vonnissen (vonnissen 2a en 2b),
  • op wiens verzoek het verzamelvonnis is gewezen.
Bij brief van 29 augustus 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit hierop de volgende informatie verstrekt:
  • de opgeëiste persoon heeft in de procedure die heeft geleid tot vonnis 2a een adresinstructie gekregen, is daarbij gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan de verplichtingen en de adresinstructie gold voor
  • de opgeëiste persoon heeft in de procedure die heeft geleid tot vonnis 2b tijdens zijn verhoor als verdachte in het voorbereidend onderzoek een adresinstructie gekregen, is daarbij gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan de verplichtingen en de adresinstructie gold
  • de oproeping voor de zitting die heeft geleid tot verzamelvonnis 2 is verzonden naar het opgegeven correspondentieadres,
  • de procedure die heeft geleid tot verzamelvonnis 2 betreft een procedure
De rechtbank stelt op grond van deze informatie vast dat niet is gebleken dat aan de opgeëiste persoon in het kader van de procedure die tot verzamelvonnis 2 heeft geleid een adresinstructie is gegeven. Aangegeven wordt dat de oproep voor de zitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid naar een correspondentie- adres is gestuurd: niet is echter duidelijk of en zo ja in welk kader (en in welke procedure) de opgeëiste persoon dit adres had opgegeven. Het is niet duidelijk of de opgeëiste persoon kon of moest weten dat de adresinstructies ook zagen op de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis. Verder is de procedure die heeft geleid tot verzamelvonnis 2
ex officio(ambtshalve) aangevangen. Dit betekent dat de opgeëiste persoon daarvan niet op de hoogte hoeft te zijn geweest.
Het voorgaande maakt dat niet vastgesteld kan worden dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk wist van de procedure die heeft geleid tot verzamelvonnis 2 (of daarvan had kunnen en moeten weten) en evenmin dat hij – al dan niet stilzwijgend – afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten in het kader van die procedure.
Er kan dan ook niet geconcludeerd worden dat het toestaan van de overlevering voor de tenuitvoerlegging van de bij verzamelvonnis 2 opgelegde straf geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zou betekenen. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW
Nu de rechtbank de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zal toepassen ten aanzien van verzamelvonnis 2, komt de rechtbank niet meer toe aan toetsing van de aan verzamelvonnis 2 ten grondslag liggende vonnissen 2a en 2b aan artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat de overlevering voor de tenuitvoerlegging van de bij verzamelvonnis 2 opgelegde straf op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De strafbaarheid van de feiten die ten grondslag liggen aan dit verzamelvonnis (en aan de onderliggende vonnissen 2a en 2b) hoeft de rechtbank dus niet meer te toetsen.
De strafbaarheid van de feiten die ten grondslag liggen aan vonnis 1 moet de rechtbank nog wel toetsen. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft deze feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
diefstal.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak die heeft geleid tot vonnis 1, is niet aangetoond dat in die zaak sprake is van een schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

Ten aanzien van vonnis 1
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
Ten aanzien van verzamelvonnis 2
De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd voor de tenuitvoerlegging van de bij verzamelvonnis 2 opgelegde vrijheidsstraf.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285 en 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Toruń, Polen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die is opgelegd bij het vonnis van
the District Court in Chełmnovan 23 januari 2023 (referentie: II K 436/22).
WEIGERTde overlevering voor zover het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die is opgelegd bij het verzamelvonnis van
the District Court in Chełmnovan
31 januari 2023 (referentie: II K 440/22).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (