8.1.De vordering van [nabestaande 1]
is de moeder van het slachtoffer. Zij werd ter terechtzitting bijgestaan door haar advocaat mr. N.J. Hoogenboom. Zij vordert € 10.101,35 aan materiële schade (uitvaart en mortuarium: € 6.746,60, nieuw bed met toebehoren:
€ 854,75, toekomstige medische kosten en reiskosten: € 2.500,-). Daarnaast vordert zij
€ 20.000,- aan affectieschade en € 30.000,- aan immateriële schade (shockschade dan wel ‘aantasting in persoon op andere wijze’). Zij vordert bovendien dat de toe te wijzen schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schade die ziet op de uitvaart en het mortuarium en een nieuw bed met toebehoren en de gevorderde affectie- en shockschade worden toegewezen. De toekomstige medische kosten moeten niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële kosten, met uitzondering van de gevorderde toekomstige medische kosten en reiskosten, alsook de affectieschade voor toewijzing vatbaar zijn. De gevorderde shockschade kan niet worden toegewezen omdat geen rapportage voorhanden is waaruit blijkt dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding die ziet op de kosten voor de uitvaart en het mortuarium
(€ 6.746,60) en de kosten voor een nieuw bed met toebehoren (
€ 854,75) komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2023). De gevorderde schade die ziet op toekomstige medische kosten en reiskosten (€ 2.500,-) zal, zoals verzocht, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade, affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partij, moeder van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. Het meerderjarige slachtoffer woonde bij haar in huis. De rechtbank stelt deze schade, conform het Besluit vergoeding affectieschade, vast op
€ 20.000,-te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2023).
Immateriële schade, shockschade, dan wel aantasting in de persoon op andere wijze
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW heeft de benadeelde recht op vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, indien de benadeelde ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’ dan wel doordat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, of in zijn eer of goede naam is geschaad. Voor de vaststelling van deze aantasting ‘op andere wijze’ is nodig dat psychische schade aan deze persoon is toegebracht.
De persoon van de benadeelde als bedoeld in voornoemd artikel betreft degene die is getroffen door de onrechtmatige daad, bijvoorbeeld het slachtoffer van het jegens hem uitgeoefende geweld. Zoals in het taxibus-arrestis uitgemaakt, kan echter onder zeer strikte condities ook aan de naasten van een overledene of gekwetste persoon op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW recht op vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat worden toegekend, namelijk wanneer moet worden aangenomen dat de naaste ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ (het geval van shockschade).
Deze mogelijkheid geldt als uitzonderlijk in het stelsel van de wet. Voor vergoeding van schade in de vorm van aantasting in de persoon die geen shockschade is, is in het wettelijk stelsel geen plaats waar het gaat om iemand anders dan het primaire slachtoffer.
Bij de toepassing van voormelde bepaling van het BW – ook in zaken als de onderhavige, waarbij het slachtoffer door een geweldsmisdrijf om het leven is gekomen – heeft de Hoge Raad steeds vastgehouden aan een zeer strikte uitleg van de geldende criteria. De aard van de normschending – dus de ernst van het feit – is geen reden die criteria opzij te schuiven of af te zwakken.
Die criteria komen er in de onderhavige zaak op neer dat bij de benadeelde partij door de hevige emotionele schok door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de moord op het slachtoffer, geestelijk letsel is ontstaan. Het gaat daarbij om de waarneming van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer meteen na het misdrijf (het confrontatievereiste).
Het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, moet in rechte kunnen worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, maar uitzonderingen zijn hierop mogelijk.
De benadeelde partij, moeder van het slachtoffer, heeft het ernstig verminkte lichaam van haar zoon moeten identificeren, wat voor haar een hartverscheurende gebeurtenis moet zijn geweest die voor altijd in haar geheugen gegrift zal blijven. Door de benadeelde partij is ter onderbouwing van het door haar gestelde geestelijk letsel een (ongedateerde) verwijzing van de huisarts voor de BGGZ (basis GGZ) afgegeven voor diagnostiek en behandeling, omdat er een vermoeden is van een DSM-diagnose. In deze verwijzingsbrief staat verder geen toelichting. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze summiere verwijzing onvoldoende dat als gevolg van de confrontatie geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dan wel een andere ernstige psychische aandoening is ontstaan bij de moeder van [slachtoffer] .
Zonder af te doen aan de impact en de pijn als gevolg van de confrontatie met het lichaam van haar overleden zoon, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde shockschade dan wel vergoeding van immateriële schade op basis van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ niet kan worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering op dit onderdeel daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [nabestaande 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.