3.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte en de op te leggen maatregel voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"(...) Omtrent verdachtes persoonlijkheid is door psycholoog H.A. van Kempen en psychiater J.M.J.F. Offermans, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht (hierna: PBC), op 16 juni 2006 gerapporteerd.
De psycholoog Van Kempen heeft in zijn beschouwing gerapporteerd dat de verdachte niet actief meewerkt aan het huidige onderzoek, maar dat zij bij de diverse ontmoetingen en gesprekspogingen voldoende informatie (geeft) om tezamen met de gegevens die uit het strafdossier, het milieuonderzoek en de groeps-observatie naar voren komen tot een diagnose te kunnen komen.
De psychiater Offermans vermeldt bij zijn algemene indrukken dat de verdachte, ondanks haar weigering van het onderzoek, zoveel liet zien van haar gedrag en denken, dat er wel een duidelijk beeld gevormd kon worden van haar (psycho)pathologie.
De conclusie van het rapport van genoemde deskundigen luidt - kort en zakelijk weergegeven -:
Wij concluderen dat de verdachte ten tijde van het plegen van de haar onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis harer geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - haar niet kunnen worden toegerekend.
Het advies van het rapport luidt - kort en zakelijk weergegeven -:
Dat er bij verdachte sprake is van een op begaafd intellectueel niveau functionerende vrouw, die lijdende is aan een schizoaffectieve stoornis. Naast hypomane of manische episodes en paranoïde wanen is er ook nog sprake van een regelmatige incoherente en ook moeilijk te volgen gedachtegang. Zelf bestrijdt verdachte dat er sprake zou zijn van wanen, waarbij het haar vrijwel volledig aan ziektebesef en volledig aan ziekte-inzicht ontbreekt. De invloed van deze stoornis op haar handelen moet als zeer groot worden beschouwd, in de zin dat vooral vanuit genoemde paranoïde wanen haar keuzevrijheid zeer ernstig is aangetast.
De aantasting van haar keuzevrijheid is van dien aard, dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar mag worden beschouwd voor het haar tenlastegelegde sub 1 en 2.
Vanwege het persisteren van de acute fase van haar stoornis - ook tijdens haar verblijf in het PBC was verdachte nog manifest psychotisch en waren er tevens vele momenten van ontremming - is er nog steeds sprake van groot recidivegevaar. Teneinde dit grote recidivegevaar terug te dringen is een behandeling noodzakelijk.
Aangezien behandeling van maximaal 1 jaar in een psychiatrisch ziekenhuis als volstrekt ontoereikend, en behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet tot de mogelijkheden behorend, worden geacht, adviseren de onderzoekers verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Het hof neemt voormelde conclusies over en maakte deze tot de zijne, en verenigt zich met dit advies.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Het hof zal de verdachte dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.
Voorts is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eist."