ECLI:NL:RBAMS:2024:5977

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
AMS 22/5722 V
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring verzet tegen uitspraak heffingsambtenaar gemeente Amsterdam inzake proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft opposante, vertegenwoordigd door N.G.A. Voorbach, verzet aangetekend tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De rechtbank Amsterdam heeft op 20 september 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. Opposante had eerder beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van 11 november 2022, maar trok dit beroep in op 24 april 2023, met het verzoek om vergoeding van proceskosten. De rechtbank verklaarde dit verzoek op 18 april 2024 kennelijk gegrond. Tijdens de behandeling van het verzet op 19 augustus 2024 was opposante niet aanwezig, en de heffingsambtenaar meldde zich af. De rechtbank oordeelde dat het verzet gegrond was, omdat de heffingsambtenaar ten onrechte de waarde van het punt in de bezwaarfase op €310 had vastgesteld, wat in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank stelde de waarde per punt op €624 en hervatte het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voor de eerdere uitspraak. De rechtbank oordeelde ook over de proceskostenvergoeding, die werd vastgesteld op €1.187, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over dit bedrag vanaf vier weken na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5722 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2024 op het verzet van

[opposante], uit Amsterdam, opposante [1]
(gemachtigde: N.G.A Voorbach),

en uitspraak in de beroepszaak tussen

in het geding tussen
opposante, tevens eiseres
(gemachtigde: N.G.A Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

(gemachtigde: C. Helder).

Inleiding

1. Opposante heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van 11 november 2022 beroep ingesteld. Op 24 april 2023 heeft oppossante het beroep ingetrokken en verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.
1.1.
Bij de uitspraak van 18 april 2024 heeft de rechtbank het verzoek kennelijk gegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het verzet op 19 augustus 2024 op zitting behandeld. Opposante was niet aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank van het verzet

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak eerst of in de uitspraak van 18 april 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [2] is dat het verzoek gegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de gronden van het verzoek komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten kennelijk gegrond geacht. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de kosten die opposante in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en de hoogte daarvan vastgesteld op € 592,50, als kosten voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten zijn samengesteld uit een punt voor het bezwaarschrift ter waarde van € 310,- met een wegingsfactor 0,5 en een punt voor het beroepschrift ter waarde van € 875,- met een wegingsfactor 0,5.
4. Oppossante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte de waarde van het punt in de bezwaarfase heeft vastgesteld op € 310,- en dat dit tarief in strijd met het gelijkheidsbeginsel is. [3]
5. Op 1 augustus 2024 heeft de heffingsambtenaar telefonisch laten weten dat zij zich niet verzet tegen het standpunt zoals dit door opposante is gegeven in het verzetschrift. De rechtbank heeft dit op 6 augustus 2024 aan de gemachtigde van opposante laten weten. De rechtbank heeft ook laten weten dat het verzet in aanmerking komt voor gegrondverklaring en dat verschijning ter zitting, ondanks de eerdere uitnodiging daartoe, daarom geen meerwaarde heeft. Komt de gemachtigde wel dan moet hij er rekening mee houden dat daarvoor geen proceskosten worden vergoed.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 [4] , moet de waarde per punt in de bezwaarfase op
€ 624,- worden bepaald. Dat betekent dat de uitspraak van 18 april 2024 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.

Beoordeling door de rechtbank van het verzoek

7. Partijen zijn uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank doet daarom niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het verzoek. [5]
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres het beroep heeft ingetrokken, omdat verweerder aan eiseres tegemoet is gekomen. Verweerder heeft de in verband met de intrekking van het beroep gemaakte aanspraak op proceskosten niet bestreden. De rechtbank verklaart het verzoek gegrond.
9. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres in bezwaar, beroep en verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.187,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 624 ,- en een wegingsfactor 0,5, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5 en 0,5 punt voor het verzetschrift met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,5). De rechtbank stelt de wegingsfactor op 0,5 omdat alleen de proceskosten in geschil zijn en het beroep was gericht tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich conform artikel 8:41, zevende lid, van de Awb bereid heeft verklaard het griffierecht aan eiseres te vergoeden.
11. Eiseres maakt aanspraak op vergoeding van wettelijke rente over het bedrag aan proceskosten. De heffingsambtenaar dient over het totale bedrag van € 1.187,- wettelijke rente te vergoeden vanaf vier weken na de uitspraak van de rechtbank tot aan de dag van algehele voldoening. [6]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.187,-;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van wettelijke rente over een bedrag van € 1.187,-, te berekenen over de periode vanaf vier weken na de dagtekening van de uitspraak van de rechtbank tot de algehele voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van der Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen rechtsmiddel open.
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met opposante wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Onder verwijzing naar de conclusie van de Conclusie van de advocaat-generaal van 1 maart 2024, ECLI:NL:PHR:2024:234.
5.Artikel 8:55, tiende lid, van de Awb maakt dat mogelijk, jo artikel 8:75a, derde lid, van de Awb.
6.Zie het arrest van de HR van 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.