ECLI:NL:RBAMS:2024:5967

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
13-249766-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot diefstal en geweldpleging

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Rzeszów op 21 februari 2024, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1987 en momenteel gedetineerd is. De behandeling van het EAB vond plaats op 12 september 2024, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenneming bevolen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de behandeling van het EAB aangehouden moest worden om te verifiëren of de opgeëiste persoon aanwezig was bij het hoger beroep van de onderliggende procedures. De officier van justitie stelde echter dat de overlevering kon worden toegestaan, aangezien de verdediging niet kon aantonen dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon waren geschonden.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet kon worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij niet had aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-249766-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 26 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 5 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 februari 2024 door
the Regional Court in Rzeszów, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
verblijfadres: [adres]
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 september 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
cumulative judgment of the District Court in Rzeszówvan 28 november 2019 (met kenmerk II K 625/19). Uit het EAB blijkt dat op 25 februari 2021 een verzamelarrest is gewezen (met kenmerk III Ka 384/20). Uit de aanvullende informatie van 4 en 6 september 2024 blijkt verder dat er twee procedures ten grondslag liggen aan de verzamelprocedure:
- Procedure 1, waar de volgende beslissingen uit voort zijn gekomen:
o een vonnis van 5 mei 2008 van
the District Court of Rzeszów(met kenmerk II K 654/06), en
o een arrest van 28 oktober 2008 van
the Regional Court of Rzeszów(met kenmerk II Ka 465/08);
- Procedure 2, waar de volgende beslissing uit voort is gekomen:
o een vonnis van 11 juli 2008 van
the District Court of Rzeszów(met kenmerk XK 722/08).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog zeven maanden en 16 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelarrest.
Dit verzamelarrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de behandeling van het EAB aangehouden dient te worden om antwoord af te wachten op de vraag of de opgeëiste persoon aanwezig was bij het hoger beroep van één van de onderliggende procedures die ten grondslag liggen aan de verzamelprocedure.
In de aanvullende informatie van 4 september 2024 wordt informatie gegeven ten aanzien van de eerste aanleg van onderliggende procedure 1, en onderliggende procedure 2. De uitvaardigende justitiële autoriteit gaat echter niet expliciet in op de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij het hoger beroep van onderliggende procedure 1 noch op andere omstandigheden die relevant zijn binnen de toets van artikel 12 OLW. Deze informatie is nodig om te kunnen oordelen of de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn geëerbiedigd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan.
Ten aanzien van de verzamelprocedure was er een gemachtigde advocaat aanwezig in eerste aanleg en in hoger beroep. Hiermee doet de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich niet voor ten aanzien van deze procedure.
Onder de verzamelprocedure liggen twee procedures die getoetst dienen te worden aan artikel 12 OLW. Ten eerste is er het vonnis van 5 mei 2008 en het arrest van 28 oktober 2008. Volgens de aanvullende informatie van 4 september 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig bij de gehele procedure en doet de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich niet voor. Ten tweede is er het vonnis van 11 juli 2008 waarvoor de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard. Hier doet de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich eveneens niet voor.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de verzamelprocedure:
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal dan ook de procedure die heeft geleid tot het verzamelarrest met het kenmerk III Ka 384/20 toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit het EAB blijkt dat sprake is van de situatie als genoemd in artikel 12, sub b, OLW. Hierom is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW ten aanzien van deze procedure niet van toepassing.
Ten aanzien van onderliggende procedure 1:
De rechtbank zal de procedure in hoger beroep die heeft geleid tot het arrest van 28 oktober 2008 (met kenmerk II Ka 465/08) toetsen aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW, aangezien dit de laatste instantie is waar geen gewoon rechtsmiddel meer tegen openstaat en de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5]
Uit de aanvullende informatie van 4 september 2024 blijkt – anders dan de raadsman in zijn verweer benoemt – dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de procedure die tot dit arrest heeft geleid. Hiermee is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing op deze procedure.
Ten aanzien van onderliggende procedure 2:
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, maar dat sprake is van de in artikel 12, sub a, OLW bedoelde situatie.
Uit de aanvullende informatie van 4 september 2024 blijkt namelijk dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard voor de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 11 juli 2008 (met kenmerk XK 722/08). Ook is hij daarbij geïnformeerd over het feit dat er een beslissing kan worden genomen als hij niet op het proces verschijnt.
Hiermee is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing op deze procedure.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 1 levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2 levert naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Eerste voorwaarde
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld dient te worden met een Nederlander. Daartoe heeft de raadsman stukken overgelegd vanaf 2009, eindigend met een verslag van Centrum Jeugd en Gezin van 29 december 2021 over de zoon van de opgeëiste persoon, en een arbeidsovereenkomst van de opgeëiste persoon van 1 maart 2023. De stukken omvatten verder belastingaanslagen, jaaropgaves, arbeidsovereenkomsten, en een BRP-overzicht waaruit blijkt dat de vrouw van de opgeëiste persoon sinds 22 juni 2015, samen met haar twee kinderen, ingeschreven is in Nederland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling. Het is niet duidelijk over welke periode daar een beroep op wordt gedaan, en, hoewel een aantal jaar van voldoende inkomen is gebleken, is niet over een periode van vijf jaar voldoende inkomen aangetoond noch is het verblijf in Nederland in die periode onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Uit de door de verdediging overgelegde stukken blijkt weliswaar van een voldoende inkomen over de jaren 2011, 2012 en 2013, maar het inkomen over 2010 is onvoldoende en inkomstengegevens vanaf 2014 ontbreken. Daarnaast ontbreken gegevens over een eventueel gezamenlijk inkomen waar het gezin vanaf 2015 van zou hebben geleefd. Voorts zijn er geen gegevens waaruit blijkt waar de opgeëiste persoon gedurende die gehele periode in Nederland heeft gewoond.
Aan de eerst voorwaarde is dus niet voldaan. De rechtbank komt dan ook niet toe aan toetsing van de tweede voorwaarde.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Rzeszów(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).