3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden. De opgeëiste persoon zou namelijk geen kennis hebben gehad van de procedure in hoger beroep en heeft zich niet door een advocaat laten bijstaan in die periode. In zijn verhoor heeft hij abusievelijk verklaard toen wel een advocaat te hebben gehad, maar dit ging om een omzettingsprocedure. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft tot op heden niet bevestigd dat de opgeëiste persoon op de hoogte zou zijn geweest van de zitting, hoe en wanneer hij op de hoogte zou zijn geraakt, en of er een gemachtigd advocaat aanwezig is.
Subsidiair dient de zaak aangehouden te worden om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden. Uit de aanvullende informatie van 20 augustus 2024 en de verklaring van de opgeëiste persoon blijkt dat er een vonnis is gewezen bij de rechtbank in Legnica op 26 november 2021, gevolgd door een arrest van 17 november 2022. De opgeëiste persoon is voor de procedure in eerste aanleg in persoon opgeroepen en hij had een gemachtigd raadsman. In eerste aanleg doet de weigeringsgrond zich niet voor, voor zover deze procedure getoetst dient te worden aan artikel 12 OLW.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie van 20 augustus 2024 benoemd dat tijdens de procedure in hoger beroep over schuld en straf is geoordeeld, waardoor die procedure getoetst dient te worden aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Het openbaar ministerie heeft daartoe vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit maar daar is geen eenduidig antwoord op gekomen. Het is vast komen te staan dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedure in hoger beroep en dat zijn advocaat niet gemachtigd was om gedurende het hoger beroep voor hem op te treden. Het is niet vast komen te staan of sprake is geweest van een adresinstructie die aan de eisen voldoet. De officier van justitie verzoekt de rechtbank het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen te stellen met betrekking tot een eventuele adresinstructie en het verloop van de oproeping.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.De rechtbank zal dan ook alleen de procedure in hoger beroep die heeft geleid tot het arrest van
17 november 2022 (met kenmerk II Aka 36/22) toetsen aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt op basis van de aanvullende informatie van 5 september 2024 vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Ook blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon gedurende het hoger beroep niet is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat.
De rechtbank is - met de raadsvrouw en de officier van justitie - van oordeel dat de inhoud van het EAB en de aanvullende informatie onvoldoende duidelijk zijn om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon in hoger beroep zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding de behandeling van het EAB aan te houden en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
1. Is in hoger beroep sprake geweest van een zitting waarbij de opgeëiste persoon aanwezig kon zijn om zijn verdediging te voeren?
a. Zo ja, is daarvoor een oproeping verzonden aan de opgeëiste persoon?
b. Zo ja, naar welk adres is die oproep verzonden?
c. Indien er geen oproeping is verzonden, wat is daar de reden van geweest?
2. Is er sprake geweest van een adresinstructie, waarbij de opgeëiste persoon is geïnformeerd over zijn rechten en plichten als verdachte waaronder de verplichting om adreswijzigingen door te geven?
a. Zo ja, is aan de opgeëiste persoon expliciet vermeld dat deze instructie ook betrekking heeft op een eventuele procedure in hoger beroep?
3. a. Indien er een oproeping voor de procedure in hoger beroep is verzonden, naar welk adres is die oproeping verstuurd?
b. Is dat het adres wat de opgeëiste persoon ten tijde van de ontvangst van de adresinstructie als correspondentieadres heeft opgegeven?