ECLI:NL:RBAMS:2024:5961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 2850
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, een inwoner van Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die hem was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De heffingsambtenaar had het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, maar eiser ging in beroep omdat hij het niet eens was met de toegepaste waarde per procespunt en de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding. Eiser stelde dat de waarde per punt € 624,- moest zijn, terwijl de heffingsambtenaar uitging van € 310,-. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiser enige werkzaamheden had moeten verrichten om de inhoud van de conclusie van de advocaat-generaal te bestuderen, en dat er geen reden was om de wegingsfactor 'zeer licht' toe te passen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking had op de proceskostenvergoeding in bezwaar, en bepaalde dat de waarde per punt in bezwaar € 624,- moest zijn met een wegingsfactor 'licht' (0,5). Eiser kreeg een vergoeding voor zijn proceskosten in de beroepsfase vastgesteld op € 875,-, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2850

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: N.G.A Voorbach),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2024 (het primaire besluit) heeft de heffingsambtenaar aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Eiser heeft tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt.
Met de uitspraak op bezwaar van 11 april 2024 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de betreffende naheffingsaanslag vernietigd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2024. Hieraan heeft [de persoon] als waarnemer van de gemachtigde van eiser deelgenomen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op [datum] om 16:30 uur stond eiser met de auto met kenteken [kenteken] geparkeerd ter hoogte van [adres] te Amsterdam, terwijl voor dat kenteken geen of te weinig parkeerbelasting was betaald. Daarom heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag opgelegd ter hoogte van € 78,30.
2. Met de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van eiser gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. De heffingsambtenaar heeft daarbij een proceskostenvergoeding toegekend voor het indienen van een bezwaarschrift van
€ 155,-. De heffingsambtenaar is daarbij uitgegaan van een waarde per procespunt van
€ 310,- en een wegingsfactor 0,5, zoals bedoeld in rubriek B2 onder 1 in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb).
3. Eiser heeft zich in zijn beroepschrift van 21 mei 2024 op het standpunt gesteld dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een onjuiste waarde per punt van € 310,-. Volgens eiser had de heffingsambtenaar moeten uitgaan van een waarde per punt van € 624,-. Eiser heeft daartoe onder meer verwezen naar de conclusie van advocaat-generaal bij de Hoge Raad (HR), [naam] van 1 maart 2024, inhoudende, kort gezegd, dat het verschil tussen het standaardtarief (forfait) in de bezwaarfase voor belastingzaken en het standaardtarief (forfait) voor andere zaken in het Bpb in strijd is met het discriminatieverbod. [1]
4. De heffingsambtenaar heeft vervolgens in zijn verweerschrift van 30 juli 2024 eiser gevolgd in zijn standpunt dat moet worden uitgegaan van een waarde per punt van € 624,- in de bezwaarfase. De heffingsambtenaar heeft daarbij tevens aangegeven dat voor de kosten van het beroep als wegingsfactor ‘zeer licht’ (0,25) moet worden aangehouden, nu in beroep enkel de proceskosten worden betwist.
5. Naar aanleiding van deze reactie heeft eiser te kennen gegeven het beroep niet in te trekken, omdat naar zijn opvatting wegingsfactor ‘licht’ (0,5) moet worden toegepast. Er bestaat geen reden af te wijken van de wegingsfactor ‘licht’ (0.5) omdat deze wegingsfactor in de meeste beroepszaken inzake naheffingsaanslagen parkeerbelasting wordt gehanteerd. Eiser stelt verder dat de heffingsambtenaar toepassing van de wegingsfactor ‘zeer licht’ niet nader heeft gemotiveerd. Eiser heeft voor deze zaak de conclusie van advocaat-generaal [naam] moeten bestuderen. Het gaat in deze zaak om bijzondere, specifieke regelgeving. Dit vergt een feitelijke en juridische analyse. Eiser vindt niet dat dit kan worden weggezet als eenvoudig. De wegingsfactor ‘zeer licht’ (0,25) is volgens eiser alleen gerechtvaardigd wanneer er sprake is van een tik- of rekenfout of als een rechtshulpverlener nauwelijks inspanning heeft moeten leveren.

De beoordeling door de rechtbank

6 Tussen partijen is alleen nog in geschil of de wegingsfactor ‘licht’ (0,5) of ‘zeer licht’ (0,25) in de beroepsfase van toepassing is. De waarde per punt van € 624,- in de bezwaarfase is niet langer in geschil.
7. De toepasselijke regels voor beantwoording van deze vraag zijn terug te vinden in het Bpb en de Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024 [2] (hierna: de Richtsnoer). Ten tijde van het instellen van het beroep door eiser had de advocaat-generaal in het kader van een aanhangig cassatieberoep bij de HR conclusie genomen over de vraag of er in de bezwaarfase voor belastingzaken een rechtvaardiging is voor het verschil tussen het standaardtarief (forfait) en het standaardtarief (forfait) voor andere zaken in het Bpb. Het door de belanghebbende ingestelde incidentele cassatieberoep inzake bovenbedoeld verschil tussen de tarieven heeft een rechtsvraag opgeworpen die kennelijk aanleiding heeft gevormd voor het nemen van een conclusie door de advocaat-generaal. De rechtbank acht het, in het licht van de opgeworpen rechtsvraag, niet onredelijk dat de gemachtigde van eiser enige werkzaamheden heeft moeten verrichten om de inhoud van de conclusie te bestuderen om daarover een standpunt te bepalen voor dit beroep. Reeds hierom is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden wegingsfactor ‘zeer licht’ toe te passen. Dat de HR inmiddels arrest heeft gewezen [3] maakt het voorgaande niet anders, nu dat arrest dateert van een latere datum dan het beroepschrift.
8. De rechtbank ziet reden aan te knopen bij onderdeel 1.3, onder c, van de Richtsnoer waarin wegingsfactor ‘licht’ wordt aangewezen voor gevallen waarin het geschil beperkt is tot de hoogte van de in een eerdere fase toegekende vergoeding voor de (proces)kosten (behoudens bij een kennelijke misslag). Van slechts eenvoudige en beperkte werkzaamheden door de gemachtigde, zoals door de heffingsambtenaar gesteld, of van zeer eenvoudige vragen over nevenvorderingen als bedoeld in onder 1.2, respectievelijk onder b en c, van de Richtsnoer, waarvoor wegingsfactor ‘zeer licht’ wordt aangewezen, is geen sprake.
9. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank eiser volgt in zijn standpunt dat in het onderhavige geval wegingsfactor ‘licht’ (0,5) van toepassing is.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak voor zover die betrekking heeft op de vergoeding van de kosten van het bezwaar. De rechtbank neemt zelf een beslissing en bepaalt dat in bezwaar een waarde van € 624,- per punt wordt toegekend met toepassing van een wegingsfactor ‘licht’(0,5).
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten in de beroepsfase. De rechtbank stelt die vergoeding vast op grond van het Bpb en de Richtsnoer. Voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting worden 2 punten toegekend. De waarde per punt, zoals bedoeld in rubriek B1 onder 2 van de bijlage bij het Bpb, bedraagt € 875.- met toepassing van wegingsfactor ‘licht’(0,5). De totale proceskostenvergoeding voor de beroepsfase bedraagt daarmee € 875,-.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding in bezwaar;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van de bestreden uitspraak;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van de proceskosten in bezwaar aan eiser van € 312,- onder verrekening van hetgeen al is betaald;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 875,- aan proceskosten voor de beroepsfase aan eiser, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening;
  • draagt de heffingsambtenaar op het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van de voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. J.Y. Exterkate, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 september 2024.
griffier rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Conclusie van 1 maart 2024, ECLI:NL:PHR:2024:235.
3.Arrest van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060. De HR oordeelt dat bij toekenning van een vergoeding van proceskosten punt 1 van onderdeel B2 van de Bijlage bij het Bpb buiten toepassing moet blijven. Het verschil in vergoeding van de proceskosten tussen belasting- en premiezaken voor de bezwaarfase en overige zaken is onvoldoende onderbouwd.