ECLI:NL:RBAMS:2024:5902

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
13/160630-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen op 8 april 2024. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1997, die wordt verdacht van diefstal met geweld. De behandeling van het EAB vond plaats op 11 september 2024, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman, mr. J.P.W. Nijboer, en een tolk. De officier van justitie, mr. S.J. Wirken, heeft gepleit voor de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de juiste persoonsgegevens heeft bevestigd en dat hij de Poolse nationaliteit bezit. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot de uitspraak. De rechtbank heeft ook de inhoud van het EAB beoordeeld, dat een vonnis van het District Court in Nysa van 10 maart 2022 vermeldt, waarin een vrijheidsstraf van drie jaar is opgelegd aan de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van de Overleveringswet (OLW) en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon is aangetoond. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/160630-24
Datum uitspraak: 25 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 12 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 april 2024 door
the Regional Court in Opole.Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1997,
verblijfadres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 september 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.W. Nijboer, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering en de officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verzochte overlevering moet worden toegestaan.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen, met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court in Nysa(Polen) van 10 maart 2022 (referentienummer: II K 273/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure die ten grondslag ligt aan het EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich een van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan dan wel voordoet.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Uit het EAB blijkt:
“aware of the trial, the person in question granted a power of attorney to an attorney appointed by him or by the state to defend him at the trial and such an attorney did actually defend him at the trial;”
De opgeëiste persoon heeft dit tijdens de voorgeleiding tegenover de officier van justitie bevestigd.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW heeft voorgedaan. De weigeringsgrond is dus niet van toepassing.

5.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Het artikel 312 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.
9. Beslissing
STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Opole(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten en L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (