ECLI:NL:RBAMS:2024:5847

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
AMS 23/2002
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning in Amstelveen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning door vergunninghouder beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 20 juli 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen is verleend. De rechtbank behandelt het beroep en oordeelt dat het college de vergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De rechtbank overweegt dat de vergunninghouder de aanvraag voor de omgevingsvergunning op 28 februari 2022 heeft ingediend en dat de Wabo, die per 1 januari 2024 is ingetrokken, nog van toepassing is op deze zaak. De rechtbank gaat in op de beroepsgronden van eiseres, die onder andere aanvoert dat de vergunning niet verleend had mogen worden op basis van de Wabo en het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van vergunninghouder zwaarder wegen dan die van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2002

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. S.K. Reijke),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen (het college), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M. d'Hooghe).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit Amstelveen, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. R.M. Rensing).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning. [1]
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. N. Kraan. Vergunninghouder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 28 februari 2022 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een woning op het adres [adres] [huisnummer 1] in Amstelveen.
2.1.
Met het primaire besluit van 20 juli 2022 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ [2] en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ [3] . Het college heeft het bouwplan getoetst aan het ter plekke geldende bestemmingsplan ‘Amstelveen Noord-West 2020’ (het bestemmingsplan). Het bouwplan heeft betrekking op de gronden met de bestemming ‘Wonen’, ‘Bedrijf’, ‘Tuin’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 5’. Het bouwplan is in strijd met de artikelen 3.1, 18.2.1 en 27.2.1 van het bestemmingsplan. Het college heeft ervoor gekozen om via de zogenaamde kruimelgevalregeling buitenplans af te wijken van het bestemmingsplan. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.2.
Met het bestreden besluit van 27 februari 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. Volgens de bezwaarschriftencommissie bevat het bouwplan een kelder op 2.470 cm diepte, zodat bodemingrepen dieper zullen reiken dan 0,30 meter en niet wordt voldaan aan artikel 33.2, onder d, van het bestemmingsplan. Het college heeft in de heroverweging beoordeeld of de gevraagde vergunning verleend kan worden op grond van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in artikel 33.3.1. van het bestemmingsplan. Het college beantwoordt deze vraag bevestigend, omdat is aangetoond dat geen archeologische waarden worden bedreigd. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overgangsrecht

3. Per 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Dat betekent in deze zaak dat de rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid kon verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Grondslag voor afwijken bestemmingsplan
6. Eiseres voert aan dat het college de omgevingsvergunning niet mocht verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 2, van de Wabo in combinatie met artikel 4, aanhef, onderdeel 1 en onderdeel 9, van Bijlage II van het Bor. Volgens eiseres kan met de enkele toepassing van onderdeel 1 het strijdige gebruik niet worden opgeheven en is het combineren van onderdeel 1 en onderdeel 9 in dit geval niet mogelijk omdat sprake is van volledige nieuwbouw.
7. Het college stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning slechts is verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 2, van de Wabo, in combinatie met artikel 4, aanhef, onderdeel 1, van Bijlage II van het Bor. De bebouwing die buiten het bouwvlak valt, merkt het college aan als bijbehorende bouwwerken. Onderdeel 9 is niet toegepast en dat hoefde ook niet, aldus het college.
8. De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de delen van de woning die buiten het bouwvlak vallen zijn aan te merken als bijbehorende bouwwerken. Eiseres heeft dit ook niet betwist. Artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II bevat niet de beperking dat het moet gaan om een uitbreiding van een reeds bestaand gebouw. Ook bij nieuwbouw (zoals hier aan de orde) kan een deel van het gebouw worden aangemerkt als uitbreiding van een hoofdgebouw. Omdat op het perceel, op het deel met de aanduiding ‘wonen’ een woning is toegestaan, is het mogelijk om met het oog op de gedeelten van de woning die buiten het bouwvlak (en de bestemming ‘wonen’) vallen, voor het bouwplan een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II van het Bor. [4] Van toepassing van onderdeel 9 van artikel 4 van Bijlage II van het Bor is dan geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Bouwbesluit
9. De rechtbank stelt vast dat eiseres de gronden die zien op het directe buurpand van de woning op de zitting heeft ingetrokken. Eiseres voert verder nog aan dat niet aannemelijk is gemaakt dat wordt voldaan aan de vereisten uit het Bouwbesluit 2012. Volgens eiseres volgt uit het rapport van 8 november 2022 van [naam] dat veel informatie ontbreekt en dat geen grondwater mag worden onttrokken, omdat de woning van eiseres niet onderheid is. De voorwaarden die nu aan de omgevingsvergunning zijn verbonden zijn gelet op het voorgaande onvoldoende, aldus eiseres.
10. Uit de rechtspraak [5] volgt dat het college bij de toetsing van het bouwplan aan het Bouwbesluit moet beoordelen of aannemelijk is dat het bouwplan aan de toepasselijke voorschriften voldoet. Het college komt bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan.
11. Vergunninghouder heeft bij de aanvraag voor het wijzigen van de fundering een veiligheidsplan gevoegd. Ook heeft het college aan de vergunning de voorwaarden gesteld dat drie weken voor de aanvang van de werkzaamheden constructieve berekeningen en tekeningen en een zogenoemd BLVC-plan moet worden ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de vereisten uit het Bouwbesluit. De punten van zorg die volgen uit het rapport van [naam] en de vrees van eiseres voor schade zijn vooral een kwestie van uitvoering en worden voldoende ondervangen door de voorschriften in de vergunning. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat vergunninghouder ter zitting heeft aangegeven bereid te zijn een nulmeting uit te voeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Bodem- en waterhuishouding
12. Eiseres voert aan dat in artikel 27.2.4 van het bestemmingsplan is verankerd dat het realiseren van ondergrondse bouwwerken geen nadelige effecten mag hebben op de bodem- en waterhuishouding en dat de aanvrager (vooraf) een watervergunning moet aanvragen bij de Waterbeheerder. Dit is niet gedaan en verweerder lijkt dit ook niet onderzocht te hebben. Daar komt bij dat het college geen enkel vergunningvoorschrift heeft opgenomen over dit onderwerp, terwijl dit in de omgevingsvergunning van
5 april 2018 (bouw woning [adres] [huisnummer 2] ) wel is gedaan.
13. De rechtbank stelt vast dat het college advies over de aanvraag heeft gevraagd aan het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, gemeente Amsterdam. Uit het advies van het Waterschap van 25 maart 2022 komt naar voren dat de werkzaamheden niet onder de Waterwet vallen en er daarom voor de aanvraag geen melding of vergunning nodig is op grond van de Waterwet. Eiseres heeft niet aangevoerd dat het advies van het Waterschap onjuist is. Voor zover eiseres wijst op de omgevingsvergunning voor de woning [adres] [huisnummer 2] , is niet gebleken dat het om exact dezelfde situatie gaat. Bovendien ziet het voorschrift op de bescherming van belendende panden. Het pand van eiseres, dat tegenover de woning van vergunninghouder ligt, is dat niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening
14. Eiseres voert aan dat uit de notitie van 14 september 2022 van Buro SRO volgt dat er stedenbouwkundige bezwaren aan het bouwplan kleven. Volgens eiseres zijn een groot deel van de woning, de aanbouwen en de overkapping buiten het bouwvlak gesitueerd. In artikel 2, aanhef, derde lid, van Bijlage II van het Bor staan strikte regels met betrekking tot het aantal m² dat vergunningvrij gebouwd mag worden. Het aantal m² dat vergunningvrij gebouwd mag worden, is veel lager dan hetgeen nu door het college is vergund in afwijking van het bestemmingsplan. Verder geeft het college ten onrechte aan dat de aanbouw 3,2 meter hoog is. Dit moet 3,6 meter zijn en is daarmee 20% meer dan wat is toegestaan. De aanbouw aan de oostzijde van de woning is bovendien hoger dan de gevel van de aangrenzende karakteristieke woning. Dat is stedenbouwkundig bezwaarlijk, aldus eiseres. Verder voldoet de aanbouw aan de voorkant volgens eiseres niet aan het bepaalde in artikel 27.2.2. van het bestemmingsplan, omdat de aanbouw is gesitueerd op gronden met de bestemmingen ‘bedrijf’ en ‘tuin’. De nu voorgestelde aanbouw van 1,90 meter diep komt bovendien flink buiten het bouwvlak en flink vóór de rooilijn van de aangrenzende woningen en verder dan enig ander bouwwerk in de straat. Ook dit is volgens eiseres stedenbouwkundig bezwaarlijk. Voor wat betreft de privacy voert eiseres aan dat dit aspect onvoldoende door het college is betrokken bij de besluitvorming. Volgens eiseres is sprake van grote ramen aan de voorzijde van de aanbouw, die 1,90 meter dichterbij de woning van eiseres komen. Dit levert een onevenredige aantasting van haar privacy op, aldus eiseres.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is de nieuw te bouwen woning grotendeels gelegen binnen het bouwvlak en de bestemming ‘wonen’. Slechts de bijbehorende bouwwerken aan de achterzijde, zijkant en voorkant vallen buiten het bouwvlak. De bijbehorende bouwwerken aan de achterzijde en zijkant zijn gesitueerd op de gronden met bestemming ‘bedrijf’ en het bijbehorende bouwwerk aan de voorzijde op de bestemming ‘tuin’. Het college heeft het bouwplan vergund met toepassing van de kruimelgevallenregeling. De rechtbank stelt voorop dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen
. [6]
16. De rechtbank oordeelt dat het college, los van de vraag of dergelijke bijbehorende bouwwerken vergunningvrij gebouwd kunnen worden, voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Zij overweegt hiertoe als volgt.
17. Uit het stedenbouwkundig advies komt naar voren dat alle woningen langs de [adres] een maximale goothoogte hebben van zeven meter en een maximale bouwhoogte van elf meter. De door het rapport van Buro SRO genoemde strijd met het karakteristieke (lage) bebouwingsbeeld is dus niet planologisch vastgesteld.
18. Voor wat betreft het bijbehorende bouwwerk aan de achterzijde geldt bovendien dat er in de omgeving meerdere woningen staan met vergelijkbare uitbreidingen aan de achterzijde van de woning. Eiseres heeft ook niet aangetoond hoe haar belang door de overschrijding aan de achterzijde wordt geschaad, nu eiseres daar geen zicht op heeft.
19. Voor wat betreft het bijbehorende bouwwerk aan de voorzijde, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat weliswaar geen sprake is van een erker zoals bedoeld in artikel 1.54 van het bestemmingsplan, maar dat het verschil tussen de uitbouw aan de voorzijde en een erker zoals bedoeld in het bestemmingsplan slechts is gelegen in de uiterlijke verschijningsvorm. Zo is het enige verschil dat de buitenzijde niet is begrensd door kozijnen, maar door metselwerk. Voor erkers bestaat op grond van artikel 18.3.2 van het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid tot 2,5 meter diepte. De uitbouw aan de voorzijde is minder dan 2,5 meter en blijft daar dus binnen. Volgens het college is de overschrijding van de uitbouw aan de voorzijde, gelet op de gelijkenis met een erker, daarom niet stedenbouwkundig bezwaarlijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het voorgaande kunnen betrekken in de door hem verrichte belangenafweging. Voor zover eiseres stelt dat haar privacy onevenredig wordt geschonden door de uitbouw aan de voorzijde, volgt de rechtbank dit niet. Het is gebruikelijk dat zich aan de voorzijde van een woning ramen bevinden. De uitbouw bevindt zich op grote afstand van de woning van eiseres en daartussen ligt ook nog een weg en staat een heg. De uitbouw overschrijdt het bouwvlak wellicht enigszins, maar gelet op het voorgaande zorgt dit er naar het oordeel van de rechtbank niet voor dat de privacy van eiseres onevenredig wordt aangetast.
20. Voor wat betreft het bijbehorende bouwwerk aan de oostzijde, volgt uit de doorsnede tekening in het dossier dat de hoogte 3,2 meter bedraagt. Het college heeft dit op zitting ook bevestigd en de tekeningen zijn onderdeel van de omgevingsvergunning. Volgens eiseres is de hoogte 3,6 meter, maar dit heeft zij verder niet onderbouwd. De rechtbank gaat daarom uit van een hoogte van 3,2 meter. Het bestemmingsplan staat een hoogte van 3,0 meter toe. Uit het stedenbouwkundig advies volgt dat de hoogteoverschrijding ten opzichte van de maximaal toegestane 3,0 meter is gelegen in het feit dat het intern één ruimte vormt met het hoofdgebouw en dit vertrek moet voldoen aan de minimale bouwhoogte uit het Bouwbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende gemotiveerd waarom een minimale overschrijding van de bouwhoogte in dit geval noodzakelijk en bouwkundig niet bezwaarlijk is.
21. Gelet op het voorgaande heeft het college de belangen van vergunninghouder in dit geval zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van eiseres. Van strijd met de goede ruimtelijke ordening is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Welstand en gebiedsbrochure
22. Eiseres voert aan dat het college alleen bouwplannen mag toestaan die aansluiten bij de karakteristiek van de oorspronkelijke bebouwing. Bij vervangende nieuwbouw moet aandacht worden besteed aan een goede aansluiting op naastgelegen woonhuizen. Het bouwplan voldoet hier niet aan. Verder staat in het advies van de bezwaarschriftencommissie dat het college inzichtelijk moet maken aan welke welstandcriteria zijn getoetst. Dat heeft het college ten onrechte nagelaten, aldus eiseres.
22. Uit vaste rechtspraak [7] volgt dat hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandtoetsing bij het college zelf ligt, het op dat advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop, naar voren heeft gebracht.
24. Ook volgt uit de rechtspraak dat de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan de redelijke eisen van welstand toetst en zich daarbij heeft te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen. [8]
25. De welstandcommissie heeft in een aanvullende reactie van 22 november 2022 laten weten dat de specifieke criteria uit de welstandsnota met betrekking tot omvang niet te verenigen zijn met de ruimtelijke mogelijkheden die het bestemmingsplan voor deze locatie biedt. Voor wat betreft de afwijkingen geldt dat gelet op de bereidheid van het college om een vergunning voor afwijking van het bestemmingsplan te verlenen ten behoeve van de situering en maatvoering van het bouwplan, deze situering en maatvoering bij de welstandstoets dient te worden gerespecteerd en daarin dus, anders dan uit het door eiseres overgelegde rapport van Buro SRO volgt, geen grond kan zijn gelegen voor een negatief welstandsadvies. Bovendien heeft de welstandscommissie in deze aanvullende reactie toegelicht dat in de welstandsbeoordeling is gestuurd op de materialisatie, detaillering en kleurstelling van de woning en op het zorgvuldig vormgeven van de overgang van architectuur van de voorzijde naar die van de achterzijde. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan het advies van de welstandcommissie en is het navolgbaar waaraan is getoetst. Dit advies is bovendien overgenomen door de bezwaarschriftencommissie, het maakte onderdeel uit van de stukken in bezwaar en is in zoverre meegewogen door het college. De rechtbank is van oordeel dat daarmee geen sprake is van een motiveringsgebrek. Dat het college in de beslissing op bezwaar niet expliciet naar deze nadere reactie verwijst maakt dat niet anders.
Sloop en terugbouwen van evenveel woningen
26. Voor zover eiseres nog wijst op artikel 27.2.1 van het bestemmingsplan waarin staat opgenomen dat er bij sloop en nieuwbouw evenveel woningen dienen te worden teruggebouwd, oordeelt de rechtbank dat er geen woningen worden gesloopt. Voor zover er in het verleden woningen hebben gestaan, is dat nu niet relevant. Het college is terecht uitgegaan van de laatste situatie. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

27. Het college heeft de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Delstra, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
3.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
4.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2953.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2375.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3992.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3086.