ECLI:NL:RBAMS:2024:5639

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
13/134696-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smaadschrift en belediging van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van negen maanden schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift en belediging van een ambtenaar. De verdachte heeft meerdere e-mailberichten verstuurd aan verschillende instanties, waarin hij beschuldigingen uitte over de aangever, die werkzaam is als kernfunctionaris van het Landelijk Hoogrisico Expertiseteam van de Raad van de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de tenlastegelegde periode van 12 april 2022 tot en met 13 januari 2023 opzettelijk de eer en goede naam van de aangever heeft aangerand door middel van beledigende teksten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de overige beschuldigingen. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contactverbod met de aangever voor de duur van drie jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.134696.23
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
5 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.H. Hulst, en van wat verdachte (online aanwezig) en zijn raadsman,
mr. H.J.J. Hendrikse, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
primair: smaad(schrift) in de periode van 12 april 2022 tot en met 13 januari 2023 ten aanzien van aangever 3527643, bekend onder het pseudoniem ‘ [naam 1] ’ en
subsidiair: belediging van ‘ [naam 1] ’ in voornoemde periode.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit.
3.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank overweegt ambtshalve dat voor het vervolgen van smaadschrift een klacht van aangever is vereist. Dat vereiste geldt echter niet wanneer het gaat om een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (zie artikelen 267 aanhef onder 2˚ en 269 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)). Voor het vervolgen van smaadschrift jegens of het beledigen van aangever 3527643 (bekend onder het pseudoniem [naam 1] , werkzaam als kernfunctionaris van het Landelijk Hoogrisicio Expertiseteam van de Raad van de Kinderbescherming, zijnde een ambtenaar) is een klacht dus niet vereist. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk.
3.3
Er zijn ook geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de tenlastegelegde bewoordingen niet van beledigende of bedreigende aard zijn en in de context van een relaas c.q. meningsuiting moeten worden gezien.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak ‘eerste gedachtestreepje’
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder primair ten laste gelegde eerste gedachtestreepje, omdat het betreffende e-mailbericht buiten de ten laste gelegde periode is verstuurd.
4.3.2
Overwegingen
4.3.2.1 Versturen e-mailberichten
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen in het dossier alsmede de verklaring van verdachte over zijn persoonlijke situatie vastgesteld kan worden dat verdachte de
e-mailberichten in het dossier heeft verstuurd. Uit de berichten in het dossier volgt dat deze berichten zijn verstuurd vanaf het e-mailadres van verdachte. De inhoud van de
e-mailberichten sluit nauw aan bij de persoonlijke situatie van verdachte en zijn naaste familie. Verdachte heeft verklaard dat zijn computer of e-mailaccount gehackt zou zijn en dat iets of iemand anders verantwoordelijk is voor het versturen van de in het dossier gevoegde e-mails. De rechtbank vindt deze verklaring van verdachte niet aannemelijk, omdat het dossier daarvoor geen enkele aanwijzing bevat en de e-mails, zoals gezegd, juist aansluiten bij de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging, onder gedachtestreepjes 2 tot en met 8, opgenomen berichten (in de tenlastegelegde periode) heeft verstuurd.
4.3.2.2 Inhoud berichten, is sprake van een “bepaald feit”
Er is sprake van telastlegging van een “bepaald feit” als bedoeld in artikel 261 Sr, indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het “feit” niet het gedrag van de betrokkene betreft, maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, als het wel gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging van een bepaalde persoon. Het behoort tot de taak van de strafrechter om, afhankelijk van de precieze vormgeving van de door het Openbaar Ministerie uitgebrachte tenlastelegging, zelfstandig - dus ook indien op dat punt geen verweer is gevoerd - te beoordelen of het bestanddeel “telastlegging van een bepaald feit” als bedoeld in artikel 261 Sr kan worden bewezenverklaard dan wel of het bewezenverklaarde het misdrijf van artikel 261 Sr oplevert. [1]
De rechtbank is van oordeel dat in de teksten opgenomen onder gedachtestreepjes 3, 4 en 6 tot en met 8 sprake is van aanranding door tenlastelegging van een concreet feit. Aangever wordt daarin immers concreet beschuldigd van het vervalsen van documenten, van mensenhandel en het verwoesten van een kind.
In de teksten onder de ten laste gelegde gedachtestreepjes 2 en 5:
“Dag lieve jeugdkruisvaders, dag daders”(gedachtestreepje 2) en
“ [naam 1] moet worden vervolgd. Dat is de dader”(gedachtestreepje 5) wordt niet specifiek verwezen naar een bepaald feit. Toch is de rechtbank van oordeel dat ook deze teksten een voldoende concrete gedraging aanwijzen. Hoewel deze teksten op zichzelf niet naar een bepaald feit verwijzen, maken de teksten immers deel uit van en zijn ze afkomstig uit e-mailberichten waarin wel wordt verwezen naar een bepaald feit, namelijk onder meer kindermishandeling, verwaarlozing en vervalsing van documenten. De inhoud van deze ten laste gelegde teksten wordt daarom ingekleurd door (en kan dus niet los gezien worden van) de overige inhoud van deze e-mails. Deze teksten wijzen om die reden eveneens op een concrete gedraging.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 12 april 2022 tot en met 13 januari 2023 te Amsterdam, (telkens) opzettelijk de eer en/of de goede naam van aangever 3527643 (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ), kernfunctionaris van het Landelijk Hoogrisicio Expertiseteam van de Raad van de Kinderbescherming, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid, immers heeft verdachte e-mailberichten verstuurd met daarin beledigende teksten over voornoemde aangever naar meerdere personen/instanties/medewerkers van instanties (waaronder: Stichting Leger des Heils, Hof Amsterdam, Team Zeden Politie Amsterdam, het OM, AP Amsterdam, de burgemeester van Amsterdam, UMC Utrecht, Achmea Rechtsbijstand en advocaten) met:
- “ Dag lieve jeugdkruisvaders, dag daders”
- “ We beginnen met onze hoofddaders, de veelplegers [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] en [naam 2] houden zich vooral bezig met het vervalsen van zorgmeldingen”
- “ [naam 1] belt hem op en ‘bestelt’ een zorgmelding die [naam 3] dan vervalst. Daarna maakt [naam 1] dat allemaal ‘legaal’ door even te bellen met een willekeurige kinderrechter”
- “ [naam 1] moet worden vervolgd. Dat is de dader”
- “ en onze [naam 1] , de specialistische mensenhandelaar”
- “ Onze [naam 1] is een echte zeloot, een true believer. En dat soort kleine Eichmanns? Die zeggen dan inderdaad dingen als ik zou je kind zo weer verwoesten. Want dat is wat [naam 1] en het Leger des Heils nu vanaf de zomer van 2017 aan het doen zijn of niet soms?”
- “ Pure mensenhandel meer niet. Er is goed geld verdiend door [naam 1] , [naam 2] , LdH, [naam 4] en [naam 5] ”.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Verdachte heeft aangevoerd dat de uitlatingen niet als strafbaar kunnen worden aangemerkt. Hij heeft aangevoerd dat de bewoordingen veelal een onderdeel vormen van een relaas c.q. meningsuiting van verdachte en ook in die context dienen te worden bezien. Van persoonlijke belediging of bedreiging is geen sprake. Verdachte heeft het op deze wijze en met deze inhoud versturen van berichten aangeduid als “trollen”. Dit had voornamelijk als doel om mensen te ontregelen en boos te maken, om zo te protesteren en problemen aan de kaak te stellen. De toonzetting van de e-mailberichten is overwegend spottend van aard. De raadsman heeft ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten, zo begrijpt de rechtbank, ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
De rechtbank begrijpt dit verweer als een beroep op de strafuitsluitingsgrond die beschreven is in artikel 266 lid 2 Sr. Dat verdachte een hoger doel en wellicht een openbaar belang nastreefde wil de rechtbank aannemen. De bewezen verklaarde uitlatingen van verdachte zijn echter zozeer op de persoon gericht, dat van behartiging van dat openbaar belang (“pressing social need”) reeds daarom geen sprake kan zijn. De rechtbank vindt de geuite beschuldigingen en aantijgingen kwetsend, onnodig grievend en deze dragen niet bij aan het publieke debat. Dat geldt ook voor het aan de kaak stellen van problemen in de jeugdzorg. Dat die problemen er in sommige gevallen zijn, is algemeen bekend. Het uiten van persoonlijke beledigingen aan het adres van een specifieke functionaris van jeugdzorg, in dit geval van de Raad voor de Kinderbescherming, draagt echter niet bij aan de oplossing van die problemen. Integendeel, het kost alleen maar tijd en energie van mensen die proberen, met de middelen die er zijn, zo goed mogelijk hun werk te doen.
Het bewezen geachte feit is daarom strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 (één) maand, met een proeftijd van 2 (twee) jaren), met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van 11 september 2023. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr op te leggen in de vorm van een contactverbod ten aanzien van ‘ [naam 1] ’, voor de duur van 2 (twee) jaar.
8.2
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en bepleit aan hem dus geen straf of maatregel op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van negen maanden meerdere malen schuldig gemaakt aan smaadschrift ten aanzien van aangever ‘ [naam 1] ’, door het versturen van meerdere e-mailberichten aan verschillende instanties. In die e-mailberichten heeft verdachte beschuldigingen geuit over aangever. Deze beschuldigingen zijn kwetsend, onnodig grievend en dragen ook niet bij aan het publieke debat.
De teksten die verdachte aan aangever en anderen stuurde gaan alle perken te buiten en zijn zonder meer strafbaar. Het betreft mensen die de publieke zaak dienen, waarbij het kennelijk nodig is dat zij onder pseudoniem werken omdat zij anders hun werk niet veilig kunnen doen. Dat dit niet voor niets is heeft verdachte, die meende hun werkelijke identiteit te kennen, wel bewezen. De rechtbank neemt dit verdachte dan ook zeer kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte recent in 2022 is veroordeeld voor het meermalen plegen van smaadschrift en bedreiging waarvoor aan hem een voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd van drie maanden. Hierbij werd aan hem een behandelverplichting opgelegd, welke niet van de grond is gekomen. In juni 2021 is verdachte door het hof Amsterdam veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur voor het meermalen plegen van eenvoudige belediging en belaging ten aanzien van het slachtoffer in de onderhavige zaak.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aard van de in dit geval bewezen verklaarde feiten en de feiten op het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte ondanks de eerdere veroordelingen en de aan hem opgelegde straffen doorgaat met het plegen van dergelijke strafbare feiten. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden bestaat dan ook aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet geen ruimte meer voor een geheel voorwaardelijke straf, maar zal verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen. Daarbij wordt rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Al met al acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel geen bijzondere voorwaarden koppelen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 5 maart 2024 wederom uitlatingen gedaan jegens aangever en heeft ook ter zitting geen inzicht getoond in het strafwaardige van zijn gedrag. Daar komt bij dat de eerder opgelegde voorwaarden niet van de grond zijn gekomen. De rechtbank merkt op dat het verdachte vrij staat in een vrijwillig kader behandeling bij De Waag te volgen.
Vrijheidsbeperkende maatregel, artikel 38v Sr
De rechter kan sinds 1 april 2012 (Wet rechterlijk gebieds- of contactverbod) ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen voor de duur van ten hoogste vijf jaren. In het geval van een contactverbod dienen de personalia van de desbetreffende persoon zo volledig mogelijk te worden genoemd (volledige naam, geboortedatum en adres).
In het geval er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal begaan of zich belastend zal gedragen jegens een bepaald persoon of bepaalde personen dan kan de rechter bevelen dat de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard (art. 38v, lid 4 Sr).
De rechtbank legt verdachte naast de hiervoor genoemde gevangenisstraf een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr op, in de vorm van een contactverbod jegens aangever, voor de duur van drie jaar. De maatregel luidt als volgt:
Verdachte zal op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactopnemen, zoeken of hebben met aangever 3527643 (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ), kernfunctionaris van het Landelijk Hoogrisicio Expertiseteam van de Raad van de Kinderbescherming. Voor iedere overtreding wordt vervangende hechtenis toegepast voor de duur van 1 (één) week, met een maximum van 3 (drie) maanden.
De rechtbank vindt het opleggen van deze maatregel, op grond van het hiervoor overwogene, noodzakelijk ter voorkoming van strafbare feiten. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal begaan of zich belastend zal gedragen jegens aangever wordt de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 57, 63, 261 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
smaadschrift, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) weken, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Legt op
de maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jaren
op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met aangever 3527643 (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ), kernfunctionaris van het Landelijk Hoogrisicio Expertiseteam van de Raad van de Kinderbescherming.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 3 (drie) maanden vervangende hechtenis.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte
opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en M. Wiltjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2024.
Bijlage
Tenlastelegging.
Aan verdachte, [verdachte] , is ten laste gelegd dat
hij op verschillende tijdstippen, althans enig tijdstip, op of omstreeks de periode van 12 april 2022 tot en met 13 januari 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk de eer en/of de goede naam van aangever 3527643 (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ), kernfunctionaris van het Landelijk Hoogrisicio Expertiseteam van de Raad van de Kinderbescherming, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid, immers heeft verdachte e-mailberichten verstuurd met daarin beledigende teksten over voornoemde aangever naar meerdere personen/instanties/medewerkers van instanties (waaronder: Stichting Leger des Heils, Hof Amsterdam, Team Zeden Politie Amsterdam, het OM AP Amsterdam, de burgemeester van Amsterdam, UMC Utrecht, Achmea Rechtsbijstand en advocaten) met -zakelijk weergegeven-:
- “ U treft hier tevens [naam 1] en… Onze [naam 1] bestaat niet. Hij is een soort geheim agent die documenten mag vervalsen en juridische documenten mag tekenen met valse handtekeningen. Hij mag tevens zorgmeldingen en gespreksverslagen vervalsen”
- “ Dag lieve jeugdkruisvaders, dag daders”
- “ We beginnen met onze hoofddaders, de veelplegers [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] en [naam 2] houden zich vooral bezig met het vervalsen van zorgmeldingen”
- “ [naam 1] belt hem op en ‘bestelt’ een zorgmelding die [naam 3] dan vervalst. Daarna maakt [naam 1] dat allemaal ‘legaal’ door even te bellen met een willekeurige kinderrechter”
- “ [naam 1] moet worden vervolgd. Dat is de dader”
- “ en onze [naam 1] , de specialistische mensenhandelaar”
- “ Onze [naam 1] is een echte zeloot, een true believer. En dat soort kleine Eichmanns? Die zeggen dan inderdaad dingen als ik zou je kind zo weer verwoesten. Want dat is wat [naam 1] en het Leger des Heils nu vanaf de zomer van 2017 aan het doen zijn of niet soms?”
- “ Pure mensenhandel meer niet. Er is goed geld verdiend door [naam 1] , [naam 2] , LdH, [naam 4] en [naam 5] ”
en/of door woorden van gelijke (beledigende) strekking te uiten tegen voornoemde aangever en instanties;
(art 261 lid 1 jo lid 2 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, op of omstreeks de periode van 12 april 2022 tot en met 13 januari 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk aangever 3527643 (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ), kernfunctionaris van het Landelijk Hoogrsicio Expertiseteam van de Raad van de Kinderbescherming, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, door toegezonden geschriften heeft beledigd, door e-mails te sturen met de beledigende woorden:
- “ U treft hier tevens [naam 1] en… Onze [naam 1] bestaat niet. Hij is een soort geheim agent die documenten mag vervalsen en juridische documenten mag tekenen met valse handtekeningen. Hij mag tevens zorgmeldingen en gespreksverslagen vervalsen”
- “ Dag lieve jeugdkruisvaders, dag daders”
- “ We beginnen met onze hoofddaders, de veelplegers [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] en [naam 2] houden zich vooral bezig met het vervalsen van zorgmeldingen”
- “ [naam 1] belt hem op en ‘bestelt’ een zorgmelding die [naam 3] dan vervalst. Daarna maakt [naam 1] dat allemaal ‘legaal’ door even te bellen met een willekeurige kinderrechter”
- “ [naam 1] moet worden vervolgd. Dat is de dader”
- “ en onze [naam 1] , de specialistische mensenhandelaar”
- “ Onze [naam 1] is een echte zeloot, een true believer. En dat soort kleine Eichmanns? Die zeggen dan inderdaad dingen als ik zou je kind zo weer verwoesten. Want dat is wat [naam 1] en het Leger des Heils nu vanaf de zomer van 2017 aan het doen zijn. of niet soms?”
- “ Pure mensenhandel meer niet. Er is goed geld verdiend door [naam 1] , [naam 2] , LdH, [naam 4] en [naam 5] ”
althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
(art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 lid 1 ahf/sub 2° Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Hoge Raad 29 september 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI1171, NJ 2009/541, m.nt. J.M. Reijntjes) en Hoge Raad 3 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1556).