Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[veroordeelde] ,
(Jan van Nassaustraat 55, 2596 BP 's-Gravenhage),
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan over een bezwaar tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor faillissementsfraude. Het bezwaar was ingediend op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde stelde dat het DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, gezien de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het gepleegd was. De rechtbank heeft het bezwaar behandeld in een besloten raadkamer op 14 augustus 2024, waarbij de advocaat van de veroordeelde en de officier van justitie aanwezig waren. De veroordeelde zelf was niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar tijdig en op de juiste wijze was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde wel degelijk van betekenis kan zijn voor de opsporing van strafbare feiten, ondanks de aard van het misdrijf. De rechtbank verwees naar de wetsgeschiedenis en concludeerde dat de uitzonderingsgrond voor het niet afnemen van DNA niet van toepassing was in dit geval. De rechtbank benadrukte dat de Wet DNA is bedoeld om zowel gepleegde als toekomstige strafbare feiten op efficiënte wijze op te sporen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaard, met de overweging dat er geen sprake was van een uitzonderingssituatie die het afnemen van DNA-profiel zou uitsluiten. De beslissing is genomen door rechter mr. J. Thomas, in tegenwoordigheid van griffier A. Gordon. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.