ECLI:NL:RBAMS:2024:5459

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
13/200802-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in 1999. Het EAB, uitgevaardigd door de Correctionele Rechtbank Antwerpen op 20 juni 2024, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 50 maanden, opgelegd voor georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 22 augustus 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, terwijl het verzoek om schorsing van de overleveringsdetentie werd afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen een eerder vonnis van 26 maart 2024, waarbij zijn verzet tegen een verstekvonnis ongedaan werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat de overlevering niet langer ziet op de tenuitvoerlegging van het vonnis van 12 december 2023, maar op de vervolging van de opgeëiste persoon voor de feiten zoals vermeld in het EAB. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten voor terugkeer naar Nederland na veroordeling als voldoende beoordeeld en heeft geoordeeld dat de detentieomstandigheden in België voldoen aan de fundamentele rechten. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/200802-24
Datum uitspraak: 5 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 21 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 juni 2024 door
het Parket van de Procureur des Konings Antwerpenin België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
gedetineerd en ingeschreven in de Basisregistratie Personen in de Penitentiaire Inrichting
[adres 1] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen. Hij is bijgestaan door mr. E. van de Rakt, die waarnam voor de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. S. van Minderhout, beiden advocaat in Baarle-Nassau.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor de sluiting van het onderzoek op de zitting de gevangenhouding bevolen. Het verzoek van de raadsvrouw om de overleveringsdetentie te schorsen, heeft de rechtbank afgewezen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de Correctionele Rechtbank Antwerpen afdeling Antwerpen van 12 december 2023 (referentie: vonnisnummer 2023/5732 inzake notitienummer parket AN.10.F1.509369/2022).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 50 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. In het EAB is vermeld dat het voorarrest in de periode van
27 oktober 2022 tot 28 april 2023 in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Zie hierna onder 3.2 de overwegingen omtrent de gewijzigde strekking van het EAB.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Inleiding
Uit onderdeel d) van het EAB en het e-mailbericht van 16 augustus 2024 van de Belgische autoriteiten blijkt het volgende.
De dagvaarding voor het proces in eerste aanleg is op 25 september 2023 per aangetekende post gestuurd naar het adres van de opgeëiste persoon ( [adres 2] ). De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest op het proces dat tot het vonnis van
12 december 2023 heeft geleid en is bij verstek veroordeeld.
De opgeëiste persoon heeft vervolgens op 11 januari 2024 verzet ingesteld tegen het verstekvonnis. Tijdens het proces in de verzetprocedure is de opgeëiste persoon vertegenwoordigd door zijn raadsman op de zitting van 13 februari 2024. Als gevolg van die verzetprocedure is een nieuwe zittingsdatum in België gepland op 26 februari 2024. Op deze zitting zijn de opgeëiste persoon en zijn raadsman niet verschenen. Bij vonnis van
26 maart 2024 is het verzet vervolgens om die reden ongedaan verklaard door de Correctionele Rechtbank Antwerpen. Dit vonnis is daarna op 30 juni 2024 in persoon betekend aan de opgeëiste persoon in de Penitentiaire Inrichting in Middelburg.
In het EAB is in onderdeel d) vermeld/aangekruist:
“3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
  • de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
  • de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
  • de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).”
En in de toelichting daarop:
“Betrokkene heeft op heden nog de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen tegen het vonnis van 26-03-2024 waarbij het verzet ongedaan werd verklaard. (…). De beroepstermijn loopt tot en met 01-07-2024.’
De rechtbank stelt op basis van een e-mailbericht van de Belgische autoriteiten van
16 augustus 2024 vast dat de opgeëiste persoon tijdig hoger beroep heeft ingesteld en de behandeling van het hoger beroep is gepland op 19 september 2024.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw begrijpt een en ander zo dat de zaak naar aanleiding van het door de opgeëiste persoon ingestelde hoger beroep opnieuw inhoudelijk zal worden behandeld. Voor het geval daarover twijfels bestaan, zou dit volgens de raadsvrouw moeten worden nagevraagd voordat op het overleveringsverzoek wordt beslist.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie legt de verstrekte informatie als volgt uit. De beslissing bij het vonnis van 26 maart 2024 het verzet ongedaan te verklaren, betekent dat het verzet onterecht is ingesteld en dat niet wordt teruggekomen op het vonnis in eerste aanleg. De opgeëiste persoon heeft echter hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 26 maart 2024 en dit hoger beroep is al ontvankelijk verklaard. Op 19 september 2024 zal de zaak opnieuw inhoudelijk worden behandeld.
Een en ander betekent volgens de officier van justitie dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Oordeel van de rechtbank
Uit de verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon al verzet heeft ingesteld en dat daarop in België werd beslist bij vonnis van 26 maart 2024. Die beslissing hield in dat het verzet ongedaan werd beschouwd op grond van artikel 187, §6 sub 2 van het Belgische Wetboek van Strafvordering (BSv). Tegen deze beslissing heeft de opgeëiste persoon hoger beroep ingesteld en de behandeling van dat hoger beroep is gepland op 19 september 2024.
Artikel 187 BSv luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“§ 6. Het verzet wordt als ongedaan beschouwd:1° indien de eiser in verzet, wanneer hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden rechtspleging, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter;2° indien de eiser in verzet nogmaals verstek laat gaan bij zijn verzet, en dat in alle gevallen, ongeacht de redenen voor de opeenvolgende verstekken en zelfs indien het verzet reeds ontvankelijk werd verklaard.
(…)
§ 9. Tegen de beslissing die op verzet is gewezen staat hoger beroep open of, indien zij gewezen is in hoger beroep, cassatieberoep.Hoger beroep tegen de beslissing die het verzet als ongedaan beschouwt, houdt in dat de grond van de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de rechter in hoger beroep, ook al is er geen hoger beroep ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis.”
Uit de laatste volzin van artikel 187, §9 BSv leidt de rechtbank af dat de behandeling van een hoger beroep tegen een beslissing, waarbij het ingestelde verzet ongedaan is verklaard, van rechtswege wordt beschouwd als een inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep. Daarmee stelt de rechtbank vast dat de overlevering niet langer ziet op de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Correctionele Rechtbank Antwerpen afdeling Antwerpen van 12 december 2023, maar op de (verdere) vervolging van de opgeëiste persoon ter zake van de in het EAB onder e) vermelde feiten. Dit betekent dat toetsing van voormeld vonnis van
12 december 2023 aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet meer aan de orde is en de rechtbank het EAB ook voor wat betreft de overige te toetsen weigeringsgronden zal beschouwen als een vervolgings-EAB.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6 OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Procureur des Konings in Antwerpen heeft bij schrijven van 6 augustus 2024 de volgende garantie gegeven:
“Met verwijzing naar uw verzoek van 05/08/2024, inzake het Europees aanhoudingsbevel (…) lastens de genaamde [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] -1999) heb ik de eer u volgende garantie te verstrekken:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. (…).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in België

Inleiding
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [4]
Tegen deze achtergrond heeft het Directoraat-generaal Wetgeving
,Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, in Brussel, op 5 augustus 2024 ten behoeve van de opgeëiste persoon de navolgende garantie gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering: ​​​​​​​
  • De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
  • De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
  • De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
  • Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandighedenAls algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Standpunt van de raadsvrouw
De geboden garantie is onvoldoende om het vastgestelde algemene reële gevaar op een onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon weg te nemen. In de praktijk blijkt dat verstrekte garantie niet wordt nageleefd. Er zijn eerder personen overgeleverd naar België met een gelijke garantie en die moesten toch op de grond slapen. De rechtbank moet gelet op het voorgaande geen gevolg geven aan het EAB.
Standpunt van de officier van justitie
Met de verstrekte garantie is het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon weggenomen. De rechtbank heeft bij uitspraak van 31 juli 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:4765) de overlevering van een opgeëiste persoon naar België toegestaan en in die zaak was een gelijke detentiegarantie voor de gevangenis in Dendermonde verstrekt.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar op een onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
De rechtbank heeft gelijkluidende individuele detentiegaranties inmiddels in vele Belgische overleveringszaken voldoende bevonden om het algemene gevaar voor individuele opgeëiste personen weg te nemen. Wat de raadsvrouw heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. In die zeer onwenselijke, incidentele situaties, is na tussenkomst van de Nederlands officier van justitie, alsnog naleving van de garantie bewerkstelligd. Niet is gebleken dat de door België verstrekte individuele garanties daarmee niet meer uitvoerbaar zijn.
De ten aanzien van de opgeëiste persoon verstrekte garantie is daarmee voldoende om het voornoemde algemene gevaar weg te nemen. Zo bezien vormen de Belgische detentieomstandigheden geen reden om – zoals de raadsvrouw heeft betoogd- geen gevolg te geven aan het EAB.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en een garantie is verstrekt als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
het Parket van de Procureur des Konings Antwerpen (België)voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R.R. Eijsten J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet (OLW).
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.