ECLI:NL:RBAMS:2024:5445

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
13.201.432-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met voldoende waarborgen voor sociale re-integratie in Nederland

Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Bamberg in Duitsland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 21 juni 2024. De opgeëiste persoon, geboren in 1988, heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit en is verdacht van betrokkenheid bij een georganiseerde plofkraak op 5 juni 2024 in Duitsland. Tijdens de zitting op 21 augustus 2024 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de termijn voor uitspraak verlengd. De verdediging voerde aan dat de beschrijving van de feiten in het EAB ongenoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat de omschrijving voldoende was om de overlevering te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.201.432-24
Datum uitspraak: 4 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 26 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2024 door het
Amtsgericht Bamberg, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen onder gelijktijdige schorsing daarvan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Untersuchungshaftbefehlvan het
Amtsgericht Bambergvan 20 juni 2024 met zaaknummer 3 Gs 841/24 (2110 Js 9111/24).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Door de raadsvrouw is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de feitsomschrijving ongenoegzaam is. De opgeëiste persoon weet niet waarvan hij wordt verdacht, want zijn rol is onduidelijk. Verder zou er van een lange periode sprake zijn, maar wordt er maar één feit genoemd waarvan hij wordt verdacht. Verzocht wordt om de zaak aan te houden voor het stellen van nadere vragen.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omschrijving genoegzaam is. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij, in georganiseerd verband, als mededader is betrokken bij een zogeheten ‘plofkraak’ waarbij een geldautomaat is opgeblazen. Dit vond plaats op 5 juni 2024 in Kist in Duitsland, terwijl de betrokkenheid bij de organisatie al vanaf tenminste 23 augustus 2020 dateert. Bij deze organisatie zijn, inclusief de opgeëiste persoon, tenminste vijf personen betrokken en doel was het in georganiseerd verband plegen van plofkraken.
De rechtbank neemt bij haar oordeel mede in aanmerking dat sprake is van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek in Duitsland.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenaamd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat hij zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Senior Public Prosecutorvan Bamberg heeft op 7 augustus 2024 de volgende garantie gegeven:
As a precautionary measure, I hereby give the return guarantee pursuant to Article 5(3) of the Framework Decision on the European Arrest Warrant (2002/584/JHA) and Article 6(1) of the Dutch Surrender Act for the accused [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] , reference 3 Gs 841/24 so that he may serve his sentence in the Netherlands in the event of a conviction in Germany to an unconditional and
irrevocable custodial sentence (in accordance with the European Framework Decision 2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Bamberg, Duitsland, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en R.W.L. Koopmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.