ECLI:NL:RBAMS:2024:5444

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
13.202,712-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met onschuldverweer

Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf op 21 juni 2024. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1985, die wordt verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal en opzettelijke brandstichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 21 augustus 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Sazoglu. De officier van justitie, mr. G.M. Kolman, heeft de vordering tot overlevering ingediend.

Tijdens de zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten en heeft hij bewijs gepresenteerd dat zijn alibi zou kunnen ondersteunen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het onschuldverweer niet slaagt, omdat de opgeëiste persoon niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn onschuld aan te tonen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de opgeëiste persoon om camerabeelden veilig te stellen afgewezen, omdat er geen strafrechtelijke procedure in Nederland aanhangig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft bovendien geoordeeld dat de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, in Nederland beter kan worden gere-integreerd na een eventuele veroordeling in Duitsland. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de garantie van de Duitse autoriteiten dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.202.712-24
Datum uitspraak: 4 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 26 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2024 door het
Amtsgericht Düsseldorf, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H. Sazoglu, advocaat in Den Haag.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen onder gelijktijdige schorsing daarvan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Untersuchungshaftbefehlvan het
Amtsgericht Düsseldorfvan 21 juni 2024 met zaaknummer 153 Gs 519/24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 18 en 28, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
opzettelijke brandstichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan de feiten. Ten tijde van de feiten waarvan hij wordt verdacht zou hij in casino Avifauna zijn geweest. Hij heeft in dit verband een uittreksel uit zijn persoonsdossier van Avifauna met ‘gast-informatie’ overgelegd, maar camerabeelden van het casino en het nabijgelegen pompstation kunnen zijn verhaal definitief bevestigen. Verzocht wordt aan de officier van justitie om deze beelden ten behoeve van de verdediging veilig te stellen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onschuldverweer niet slaagt en dat zij de camerabeelden niet ten behoeve van de verdediging kan veiligstellen, omdat er geen strafrechtelijke procedure in Nederland aanhangig is.
Het verzoek van de opgeëiste persoon om het onderzoek ter zitting te schorsen om camerabeelden te laten veiligstellen, is door de rechtbank reeds ter zitting afgewezen. In het kader van een onschuldverweer dient de opgeëiste persoon immers tijdens het verhoor ter zitting zijn onschuld aan te tonen.
Nu dit niet is gebeurd, leidt de onschuldbewering alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Hoofdofficier van Justitie (
Leitende Oberstaatsanwältin) van Düsseldorf heeft op 30 juli 2024 de volgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon gegeven:
Onder verwijzing naar uw schrijven per e-mail van 29 juli 2023 wordt verzekerd dat de vervolgde persoon in geval van een onherroepelijke veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op grond van de geldende versie van Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5 december 2008, blz. 27) voor de verdere tenuitvoerlegging van het strafvonnis naar Nederland wordt teruggezonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Düsseldorf, Duitsland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en R.W.L. Koopmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.