ECLI:NL:RBAMS:2024:5404

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
13/163569-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van een Belgisch Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg van Waals Brabant in België. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië en gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, het handelen in verdovende middelen en witwassen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de behandeling van het EAB vond plaats op 15 augustus 2024. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verweren gevoerd, waaronder de onschuld van de opgeëiste persoon en de genoegzaamheid van de feiten in het EAB. De rechtbank heeft deze verweren verworpen en geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen overlap is met een eerdere Nederlandse veroordeling van de opgeëiste persoon. Daarnaast zijn de detentieomstandigheden in België beoordeeld, waarbij de rechtbank tot de conclusie kwam dat de geboden garanties voldoende zijn om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/163569-24
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 4 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
6 mei 2024 door de rechtbank van eerste aanleg van Waals Brabant (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] (alias [alias opgeëiste persoon] ),
geboren in [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam. Hij nam waar voor mr. S.R. Bordewijk, advocaat in Schiedam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Albanese nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel bij verstek van 6 mei 2024, blijkens het a-formulier uitgevaardigd door de uitvaardigende justitiële autoriteit, met referentie 22/087 - ji3.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden, nu de omschrijving van de feiten in het EAB ongenoegzaam is. Uit de omschrijving blijkt niet wat de opgeëiste persoon zelf zou hebben gedaan (al dan niet in het kader van medeplegen of medeplichtigheid) en waar en wanneer dit zou zijn gebeurd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten in het EAB, in samenhang gelezen met het A-formulier, genoegzaam is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak blijkt uit onderdeel e) van het EAB, in samenhang gelezen met het a-formulier, dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van het in de periode van 24 juni 2019 tot en met 4 mei 2024 deelnemen aan een criminele organisatie, handelen in verdovende middelen en witwassen. De opgeëiste persoon wordt aangemerkt als dader. Als pleegplaatsen wordt een aantal landen genoemd (te weten: België, Frankrijk, Italië en Duitsland). Met deze omschrijving is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de bovengenoemde vereisten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat sprake is van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek
Het verweer slaagt niet.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 5 en 9, te weten (respectievelijk):
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
witwassen van opbrengsten van misdrijven
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
De rechtbank passeert het verweer van de raadsman, inhoudende dat de summier omschreven verdenking maakt dat er geen sprake kan zijn van lijstfeiten, onder verwijzing naar haar oordeel over de genoegzaamheid onder 4.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft bij monde van zijn raadsman verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor op de zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

7.Artikel 9 OLW: overlap met een Nederlandse veroordeling?

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden op grond van artikel 9 OLW, omdat de opgeëiste persoon op 27 juni 2024 door de rechtbank in Rotterdam is veroordeeld voor feiten die overlappen met de feiten waarvan hij in België wordt verdacht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse veroordeling niet overlapt met de Belgische verdenking. De opgeëiste persoon heeft zich blijkens het vonnis van de rechtbank in Rotterdam van 27 juni 2024 op specifiek 29 februari 2024 schuldig gemaakt aan witwassen en het bezit van een vuurwapen in Rotterdam. Ook is hij veroordeeld voor het aanwezig hebben van cocaïne in Rotterdam. Het gaat om cocaïne die op 9 november 2022 is aangetroffen in het appartement van de opgeëiste persoon in Rotterdam. Al met al is de opgeëiste persoon door de rechtbank in Rotterdam veroordeeld voor feiten die hij daar heeft gepleegd. Er bestaat, anders dan de pleegperiode, geen enkele overlap met de in het EAB genoemde feiten. Het EAB ziet niet op feiten die in Nederland gepleegd zouden zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat van overlap tussen de Nederlandse veroordeling en de Belgische verdenking geen sprake is en sluit zich in dat kader aan bij het betoog van de officier van justitie.

8.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [5]
Bij brief van 20 juni 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken is de volgende garantie gegeven:
1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[alias opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Haren indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [alias opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (waaronder de CPT-standaarden).

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan door de rechtbank van eerste aanleg van Waals Brabant (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Zie rechtbank Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
6.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.