ECLI:NL:RBAMS:2024:5401

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
13/136156-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van detentieomstandigheden in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Frankrijk was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in de Franse detentie-instelling Vesoul beoordeeld, waarbij zij zich baseerde op informatie van de Franse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat er geen algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat voor voorlopig gedetineerden in Vesoul. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Frankrijk, werd gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin het onderzoek werd heropend om nadere vragen te stellen over de detentieomstandigheden. De Franse autoriteiten gaven aan dat de bezetting in de gevangenis 138% was, maar dat de gedetineerden toegang hadden tot verschillende activiteiten en dat de sanitaire voorzieningen adequaat waren. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in de gevangenis van Vesoul over voldoende persoonlijke ruimte beschikte, en dat de omstandigheden niet in strijd waren met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/136156-24
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 3 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 19 april 2024 door de
Procureur de la République(Frankrijk) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in het [detentiecentrum] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Een eerste behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 juni 2024. Deze behandeling heeft geresulteerd in een tussenuitspraak van 10 juli 2024, [2] waarin het onderzoek is heropend en vervolgens geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit betreffende de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden in de instelling waar verdachte naar verwachting terecht zal komen, Vesoul.
De rechtbank heeft het onderzoek - in gewijzigde samenstelling - hervat op de zitting van
15 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering al voor sluiting van het onderzoek op de zitting van 26 juni 2024 met 30 dagen verlengd. [3] Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek op de zitting van 26 juni 2024 de gevangenhouding bevolen.
Bij de tussenuitspraak van 10 juli 2024 heeft de rechtbank de termijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met nog eens 30 dagen verlengd, ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt en onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon - opnieuw - verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Franse en Algerijnse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 10 juli 2024

De rechtbank verwijst naar de voornoemde tussenuitspraak van 10 juli 2024. De overwegingen 3 t/m 6 uit die tussenuitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

4.1
Inleiding
De door de rechtbank in de tussenuitspraak van 10 juli 2024 geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit betreffende de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden in de instelling waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid geplaatst zal worden, Vesoul, zijn inmiddels beantwoord.
Een e-mail van 12 juli 2024 van de Franse autoriteiten luidt als volgt:
“With reference to the European Arrest Warrant (EAW) issued on 19 April 2024, concerningMr [opgeëiste persoon], born on [geboortedag] 1987 in [geboorteplaats] (France), I am able to give you the following answers:
1. For the prison of Vesoul, the current occupancy rate of detainees is, at the moment, 138% (50 places, 65 detainees).
2. Each cell space is between 9m² and 10m². There are two detainees per cell. This living space includes sanitary facilities which are properly shielded with a door to protect privacy.
3. Each detainee has an individual space from 4.5m² to 5m² and i can add that:
a. Detainees can go outside their cell 1 hour a day;
b. They have acces to library, sport, school, social activities, driving lessons. They can get a showers 3 times a week;
c. These options are accessible to all detainees;
d. Library: 1 jour a wee(de rechtbank begrijpt: 1 day a week). Sport: 2 hours a week. School: 2 hours a week. Social activities 1h30 a week.
e. The penitentiary unit of Vesoul try to do his best to get good detention conditions.”
Uit een e-mail van de Franse autoriteiten van 12 augustus 2024 blijkt daarnaast nog het volgende:
“With reference to the European Arrest Warrant (EAW) issued on 19 April 2024, concerningMr [opgeëiste persoon], born on [geboortedag] 1987 in [geboorteplaats] (France), I am able to give you the answer.
The sanitary facilities represents between 1 and 2 m2 of the cell.”
4.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering niet moet worden toegestaan
(de rechtbank begrijpt: dat aan de overlevering geen gevolg moet worden gegeven).
Mede gelet op hetgeen een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
15 oktober 2019 voorschrijft, [4] levert plaatsing van de opgeëiste persoon in de detentie-instelling van Vesoul een schending van het bepaalde in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) op. De Franse autoriteiten garanderen niet dat de opgeëiste persoon in Vesoul de beschikking zal hebben over de minimale hoeveelheid leefruimte. De overige omstandigheden in Vesoul zoals die worden beschreven, maken de situatie daar niet beter. Uit deze informatie blijkt weliswaar dat de genoemde activiteiten voor eenieder beschikbaar zijn, maar er blijkt niet dat eenieder hier in werkelijkheid ook gebruik van kan maken.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat en dat de overlevering kan worden toegestaan. Er bestaat een kans dat de opgeëiste persoon terecht komt in een cel waar hij minder dan 4 m2 aan persoonlijke leefruimte heeft. Die omstandigheid wordt echter gecompenseerd door het feit dat voorlopig gedetineerden minimaal één uur per dag buiten hun cel mogen verblijven en dat er daarnaast verschillende activiteiten buiten de cel zijn waaraan kan worden deelgenomen.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de officier van justitie verwezen naar een recente uitspraak van deze rechtbank van 20 juni 2024, [5] waarin werd geoordeeld dat een persoonlijke ruimte van tussen de 3,6 en 4,3 m2 in combinatie met een verblijf van één uur buiten de cel geen schending van artikel 4 Handvest oplevert. Volgens de officier van justitie is in de onderhavige zaak sprake van een vergelijkbare situatie.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
4.4.1
Voor de beoordeling van de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden in de gevangenis van Vesoul sluit de rechtbank aan bij een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2019. [6] Uit dit arrest volgt onder meer dat wanneer een gedetineerde over minder dan 3 m2 aan persoonlijke ruimte beschikt in een meerpersoonscel, dit een sterk vermoeden van schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengt. [7] Dit sterke vermoeden van schending van het in artikel 4 Handvest bedoelde verbod kan blijkens het arrest normaliter enkel worden weerlegd indien: [8]
- de persoonlijke ruimte enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate wordt gereduceerd ten opzichte van de minimaal vereiste 3 m2;
- hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel wordt geboden en buiten de cel passende activiteiten worden aangeboden;
- in de inrichting in het algemeen sprake is van decente detentieomstandigheden en de betrokkene niet wordt onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden.
4.4.2
Uit het voornoemde arrest volgt daarnaast dat wanneer een gedetineerde beschikt over een persoonlijke ruimte van 3 à 4 m2 in een meerpersoonscel, geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een schending van het in artikel 4 Handvest bedoelde verbod indien het gebrek aan ruimte gepaard gaat met andere slechte materiële detentie-omstandigheden, in het bijzonder het ontbreken van toegang tot een binnenplaats of tot frisse lucht en daglicht, slechte ventilatie, te lage of te hoge binnentemperaturen, gebrek aan privacy op het toilet of slechte sanitaire en hygiënische omstandigheden. [9]
4.4.3
Wanneer een gedetineerde beschikt over meer dan 4 m2 aan persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel en dit aspect van zijn materiële detentieomstandigheden dus geen problemen oplevert, blijven de andere aspecten van deze omstandigheden relevant voor de beoordeling of de detentieomstandigheden van de betreffende gedetineerde adequaat zijn in het licht van artikel 4 Handvest. [10]
4.4.4
Bij de berekening van de beschikbare persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel mag de ruimte die wordt ingenomen door sanitaire voorzieningen niet worden meegerekend. [11]
Toepassing op de onderhavige zaak
4.4.5
Uit de onder 4.1 genoemde informatie van de Franse autoriteiten blijkt dat elke voorlopig gedetineerde in de detentie-instelling in Vesoul de beschikking heeft over 4,5 à 5 m2 aan persoonlijke leefruimte. Wanneer rekening wordt gehouden met de ruimte die de sanitaire voorzieningen innemen, stelt de rechtbank vast dat elke voorlopig gedetineerde de beschikking heeft over minimaal 3,5 m2 aan persoonlijke leefruimte (uitgaande van de kleinste cel van 9 m2 met sanitaire voorzieningen die 2 m2 innemen en de genoemde bezetting van twee voorlopig gedetineerden per cel).
4.4.6
Bij een persoonlijke leefruimte van 3,5 m2 gaat de rechtbank uit van het onder 4.4.2 genoemde toetsingskader. De rechtbank stelt vast dat zij niet over informatie beschikt waaruit blijkt dat sprake is van andere slechte materiële detentieomstandigheden. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen reden om aan te nemen dat wat de Franse autoriteiten beschrijven in werkelijkheid anders is of om anderszins niet uit te gaan van de juistheid van de informatie van de Franse autoriteiten.
4.4.7
Concluderend is er geen sprake van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor voorlopig gedetineerden die terecht komen in de detentie-instelling van Vesoul. Artikel 11 OLW staat niet aan overlevering in de weg.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur de la République(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
3.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu).
5.Rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4042.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu).
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 72.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 73.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 75.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 76.
11.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 77.