ECLI:NL:RBAMS:2024:5378

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
AWB 24/3277
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen overschrijding beslistermijn op Woo-verzoek met dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 12 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser had eerder op 4 mei 2022 twee Woo-verzoeken ingediend, waarop verweerder niet tijdig heeft gereageerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn inmiddels met meer dan twee jaar is overschreden en dat er al twee eerdere beroepen gegrond zijn verklaard. Verweerder heeft aangegeven dat het verzoek omvangrijk en technisch complex is, onder andere omdat het ook chatberichten betreft, en heeft verzocht om een termijn tot 31 maart 2025 om te beslissen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze termijn onaanvaardbaar lang is, gezien de reeds overschreden beslistermijn en de eerdere gegronde beroepen. De rechtbank heeft verweerder een nieuwe termijn opgelegd tot uiterlijk 31 oktober 2024 om een volledig besluit te nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank de dwangsom die aan verweerder wordt opgelegd beperkt tot € 1,00 per dag zonder maximum, omdat eerdere dwangsommen niet hebben geleid tot tijdige besluitvorming. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van A. Duijf, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/3277

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: [naam] )
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beening).

Procesverloop

Eiser heeft 12 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?

2. Eiser heeft op 4 mei 2022 twee Woo-verzoeken ingediend. Op 21 december 2022 [3] heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen zes weken een besluit bekend moest maken. Omdat verweerder dit heeft nagelaten heeft eiser opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De rechtbank heeft op 31 januari 2024 [4] bepaald dat verweerder binnen twee weken een besluit bekend moest maken. Verweerder heeft dit (gedeeltelijk) nagelaten. Eiser heeft verweerder op 13 mei 2024 in gebreke gesteld, waarna hij op
12 juni 2024 een derde beroep niet tijdig heeft ingesteld.
3. De rechtbank stelt met partijen vast dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder na de beslistermijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan. Het beroep is dus gegrond.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Als het beroep gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [5]
4.1.
In het verweerschrift van 27 juni 2024 heeft verweerder vermeld dat hij inmiddels zes besluiten (vijf deelbesluiten en een herstelbesluit) heeft genomen en tot uiterlijk
31 maart 2025 nodig heeft om volledig te beslissen op het Woo-verzoek van eiser. Het verzoek van eiser is volgens verweerder een omvangrijk en technisch complex proces, onder meer omdat het verzoek van eiser ziet op chatgesprekken. Verweerder heeft uiteengezet dat tot voor kort chatberichten niet konden worden betrokken bij de beoordeling van
Woo-verzoeken. Het is gelet op de huidige arbeidsmarkt en de cumulatie van beslistermijn in andere beroepen niet tijdig volgens verweerder niet mogelijk om eerder dan in het eerste kwartaal van 2025 op het verzoek van eiser te beslissen.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de bestuursrechter bij het bepalen van de termijn rekening kan houden met (onder andere) de omvang en complexiteit van het verzoek, de maatregelen die zijn genomen om zo snel als mogelijk alsnog een besluit te nemen op het verzoek, de voortgang in de besluitvorming en de datum waarop het verzoek is gedaan. De te bepalen termijn moet recht doen aan de reële mogelijkheden die het bestuursorgaan heeft om op het verzoek te besluiten, maar ook aan het in de Woo neergelegde recht om overheidsinformatie op te vragen en deze binnen een afzienbare termijn te ontvangen.
4.3.
Bij de te stellen beslistermijn moet de rechtbank een afweging maken tussen snelheid en zorgvuldigheid. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8:55d van de Awb blijkt dat de wetgever de rechter ruimte biedt om verantwoorde keuzes te maken bij het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. [6] De rechtbank moet een termijn stellen die niet onrealistisch kort is maar ook niet onnodig lang.
4.4.
De rechtbank overweegt dat de beslistermijn inmiddels met meer dan twee jaar is overschreden en dat al tweemaal een beroep gegrond is verklaard. De daarbij gestelde termijnen zijn niet door verweerder zijn nageleefd. Verweerder heeft wel deelbesluiten genomen maar nog niet volledig beslist. De rechtbank begrijpt dat het verweerder niet lukt om de besluitvorming binnen de standaardtermijn van twee weken af te ronden, maar ziet evenmin aanleiding om verweerder een termijn tot en met 31 maart 2025 te geven. De rechtbank ziet, gelet op het omvangrijke verzoek en het feit dat chatberichten pas sinds kort kunnen worden betrokken bij de beoordeling van Woo-verzoeken, aanleiding om te bepalen dat verweerder uiterlijk 31 oktober 2024 volledig op het verzoek van eiser moet beslissen.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat met deze termijn recht wordt gedaan aan het belang van eiser dat verweerder zo spoedig mogelijk een volledig besluit neemt op de verzoeken en recht wordt gedaan aan het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. De rechtbank stelt vast dat de bij de uitspraak van 21 december 2022 opgelegde dwangsom er niet toe heeft geleid dat verweerder binnen zes weken heeft beslist. De bij de uitspraak van 31 januari 2024 opgelegde verhoogde dwangsom is voor verweerder evenmin een prikkel gebleken om de besluitvorming af te ronden. Eiser heeft inmiddels, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, al een bedrag van € 67.500,- aan verbeurde dwangsommen uit de algemene middelen ontvangen zonder dat daarmee afronding van de besluitvorming is bereikt. In een Woo-zaak staat niet het persoonlijk belang van de aanvrager voorop; het gaat immers om bekendmaking aan een ieder. Deze overwegingen samen zijn voor de rechtbank aanleiding om bij dit derde beroep de op te leggen dwangsom te beperken tot
€ 1,00 per dag maar dan zonder maximum.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder wel het griffierecht aan eiser vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van
€ 875,-, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 1,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt;
  • draagt verweerder op binnen
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van A. Duijf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.AMS 22/4899
4.AMS 23/4806 en AMS 23/4807
5.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2020:1560.