ECLI:NL:RBAMS:2024:5358

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
AMS 24/55
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar in het kader van de Toeslagenaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 28 augustus 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van Financiën beoordeeld. Eiseres, een gedupeerde van de Toeslagenaffaire, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 28 november 2023, waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank constateert dat het bezwaar pas op 20 juni 2023 door verweerder is ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 12 juni 2023 eindigde. Eiseres had haar bezwaarschrift niet tijdig verzonden, wat leidt tot de conclusie dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank wijst erop dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding rechtvaardigen.

Daarnaast wordt er ingegaan op het beleid van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) dat stelt dat overschrijding van bezwaartermijnen niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank oordeelt dat dit beleid alleen van toepassing is op de UHT en niet op de Afdeling Private Schulden, waar eiseres onder valt. De rechtbank vindt het echter onduidelijk dat dit beleid niet voor de Afdeling Private Schulden geldt, gezien deze ook deel uitmaakt van de hersteloperatie toeslagen. Desondanks kan eiseres geen beroep doen op dit beleid, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/55

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Maachi).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder van 28 november 2023, waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard omdat het te laat is ingediend.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep samen met de zaak AMS 24/56 op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres is gedupeerde van de Toeslagenaffaire. Zij heeft een schuldenlijst toegestuurd aan Sociale Banken Nederland (SBN) met daarop één schuld, namelijk een schuld aan GGN Mastering Credit van € 1.210,49. Eiseres heeft de SBN verzocht om deze schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) over te nemen.
2.2.
Met het primaire besluit van 1 mei 2023 heeft de SBN, namens verweerder, beslist op de overname van de schulden. De SBN heeft bepaald dat de schuld van eiseres aan GGN Mastering Credit van € 1.210,49 niet wordt overgenomen, omdat de schuld is ontstaan of opeisbaar is geworden voor 1 januari 2006 of na 31 mei 2021 (cijfercode 16). De schulden van voor 1 januari 2006 en na 31 mei 2021 moet eiseres zelf betalen.
2.3.
Met het bestreden besluit van 28 november 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend. Eiseres had tot 12 juni 2023 om haar bezwaar in te dienen. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres, gedateerd op 16 juni 2023, pas op 20 juni 2023 ontvangen. Dit is te laat. Ondanks de te late indiening heeft verweerder het bezwaar van eiseres ambtshalve inhoudelijk beoordeeld. Verweerder heeft daartoe gesteld dat de schuld aan GGN Mastering Credit niet voor overname in aanmerking komt, omdat de schuld niet voldoet aan de vereisten zoals opgenomen in de Wht.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar van eiseres terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
4.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. [1] De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. [2] Als een bezwaar te laat is ingediend, wordt het niet-ontvankelijk verklaard. Niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest. [3]
4.2.
Eiseres heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij zelf reeds tijdig, op
12 juni 2023, bezwaar heeft ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres echter toegelicht dat deze beroepsgrond niet klopt, omdat daarover sprake was van een misverstand tussen haar en eiseres. Eiseres had haar zelf opgestelde bezwaarschrift niet toegezonden aan verweerder.
4.3.
Vaststaat dus dat het bezwaar te laat is ingediend. De rechtbank beoordeelt daarom of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Dat sprake is geweest van een misverstand tussen eiseres en haar gemachtigde over het toezenden van een bezwaarschrift, maakt niet dat de te late indiening niet aan eiseres kan worden toegerekend. Ook in de enigszins aangepaste lijn in de rechtspraak [4] met betrekking tot de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, ziet de rechtbank geen reden om een verschoonbare termijnoverschrijding aan te nemen. Uit deze rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding meer sprake moet zijn van maatwerk en dat er meer en eerder dan voorheen rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich in deze zaak niet voordoen. Verweerder heeft de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar geacht.
Kan eiseres een beroep doen op het beleid van UHT in het kader van de Toeslagenaffaire?
5.1.
Eiseres voert verder aan dat moet worden aangesloten bij het beleid dat in het kader van de Toeslagenaffaire door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen wordt gehanteerd, waarbij overschrijding van bezwaartermijnen niet leidt tot
niet-ontvankelijkheid.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres doelt op het beleid dat op 27 juni 2024 is neergelegd in het Beleid procesrecht herstel toeslagen (het Beleid). [5] Uit dit Beleid volgt dat, gelet op het bijzondere karakter van de hersteloperatie, het niet passend wordt geacht om een bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de omstandigheid dat dit te laat was ingediend. [6]
5.3.
In artikel 1.1 van dit Beleid staat dat de beleidsregels zien op de procesrechtelijke aspecten van de Wet hersteloperatie toeslagen en de toepassing van de Awb door de Directie Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen als onderdeel van de Dienst Toeslagen. Dat betekent dat het Beleid alleen ziet op de UHT, en niet op de Afdeling Private Schulden. Eiseres kan daarom geen beroep doen op dit Beleid.
5.4.
De rechtbank merkt daar ten overvloede wel het volgende over op. Hoewel in het beleid staat dat het alleen van toepassing is op de UHT, vindt de rechtbank dat aan burgers niet is uit te leggen dat het beleid niet geldt voor besluiten van de Afdeling Private Schulden. De Afdeling Private Schulden is namelijk ook onderdeel van de hersteloperatie toeslagen. In het systeem van de wet en rechtspraak staat bij overschrijding van een termijn volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State rechtszekerheid voorop. Echter, in de hersteloperatie toeslagen is een dusdanige wirwar van wetten, beleid en instanties gecreëerd, dat deze rechtszekerheid voor burgers ver te zoeken is. Omdat hier echter sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid, kan de rechtbank daar, behalve deze opmerking en het signaal naar verweerder, verder niets over zeggen.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het bezwaar terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6.2.
Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
28 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Op grond van artikel 6:11 van de Awb.
4.Zie de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 20 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33 en ECLI:NL:CBB:2024:34.
5.Besluit van de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, van 27 juni 2024,
6.Zie de toelichting bij artikel 3.4 van dit beleid.