ECLI:NL:RBAMS:2024:5123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
13/165071-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met detentie- en terugkeergarantie

Op 20 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1965, die wordt verdacht van strafbare feiten volgens Belgisch recht. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. Tijdens de zitting op 18 juli 2024 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, terwijl deze tegelijkertijd werd geschorst onder voorwaarden. De rechtbank heeft ook een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat er geen reëel gevaar op onmenselijke behandeling in België bestaat, op basis van de verstrekte detentiegarantie.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, beter in Nederland kan worden gerehabiliteerd na een eventuele veroordeling. De rechtbank heeft de officier van justitie gevraagd om een terugkeergarantie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit, wat uiteindelijk is gebeurd. De Gedelegeerd Europese procureur heeft een garantie verstrekt voor de terugkeer van de opgeëiste persoon naar Nederland na een eventuele veroordeling in België.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/165071-24
Datum uitspraak: 20 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 23 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 mei 2024 door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België, hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 18 juli 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 juli 2024, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen en die tegelijkertijd opnieuw geschorst onder de al eerder opgelegde voorwaarden.
Tussenuitspraak 18 juli 2024
Bij tussenuitspraak van 18 juli 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een terugkeergarantie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit op te vragen.
Zitting 6 augustus 2024
De behandeling van het EAB is hervat op de zitting van 6 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De rechtbank had er op voorhand mee ingestemd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig zou zijn. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn raadsman.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Op de zitting van 18 juli 2024 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een afzonderlijk bevel tot aanhouding bij verstek, afgeleverd door Onderzoeksrechter Theo Byl, met referentie: OR Theo Byl 2024/058.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Tussenuitspraak van 18 juli 2024

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 18 juli 2024 de strafbaarheid van de (vermeende) feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, vastgesteld. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat er gelet op de verstrekte detentiegarantie voor de opgeëiste persoon geen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie in België (gevangenis van Mechelen) bestaat. Deze beslissingen worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. [4]

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

5.1
Inleiding
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 18 juli 2024 al vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Ook heeft de rechtbank overwogen dat overlevering daarom kan worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de e-mail van 21 juni 2024 van het Directoraat Generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden niet de hiervoor bedoelde waarborg bevat. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie gevraagd een dergelijke waarborg – terugkeergarantie – alsnog op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De Gedelegeerd Europese procureur, verbonden aan
Office of the European Delegated Prosecutor in Belgiumheeft bij brief van 22 juli 2024 gericht aan het Openbaar Ministerie in Amsterdam het volgende verklaard:
“Ik heb de eer u in bijlage een kopie te laten geworden van de machtiging namens de Belgische Minister van Justitie omtrent de terugkeergarantie.
Mijn ambt verstrekt bijgevolg volgende garantie:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan[opgeëiste persoon], geboren op [geboortedag] 1965.
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.”
De bijlage met kopie van de machtiging namens de Belgische Minister van Justitie omtrent de terugkeergarantie is niet bijgevoegd.
5.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft om aanhouding verzocht om navraag te doen over de verstrekte garantie. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. Er is een terugkeergarantie verstrekt door het Europees Openbaar Ministerie, maar het is niet duidelijk of de Belgische autoriteiten hieraan zijn gebonden. Verder is bij de garantie vermeld dat de gedelegeerd Europese procureur een machtiging heeft gekregen namens de Belgische Minister van Justitie, maar is die machtiging niet gevoegd bij de terugkeergarantie.
5.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de verstrekte terugkeergarantie volstaat. Daartoe heeft hij opgemerkt dat de door de Gedelegeerd Europese procureur verstrekte garantie de Staat bindt. Verder moet erop worden vertrouwd dat de machtiging namens de Belgische Minister van Justitie is gegeven nu daarvan melding is gemaakt. De machtiging zelf hoeft niet te worden verstrekt.
5.4
Oordeel van de rechtbank
Sommige lidstaten hebben niet de uitvaardigende justitiële autoriteit, maar een andere autoriteit bevoegd gemaakt tot afgifte van een terugkeergarantie. [5] Het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen en de hoge mate van vertrouwen tussen de lidstaten waarop het systeem van overlevering berust, brengen mee dat in beginsel erop dient te worden vertrouwd dat een door de uitvaardigende justitiële autoriteit overgelegde garantie is afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteit. [6] Dat de machtiging aan die laatste autoriteit ontbreekt, maakt dit niet anders. Het beginsel van wederzijdse erkenning en de hoge mate van vertrouwen brengen immers ook mee dat er in beginsel op moet worden vertrouwd dat de bevoegde autoriteit de garantie heeft gegeven overeenkomstig haar nationale recht.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie dus voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [7]
De officier van justitie heeft de rechtbank op de zitting van 6 augustus 2024 verzocht af te zien van deze weigeringsgrond en voerde daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek heeft in België plaatsgevonden;
  • het bewijsmateriaal bevindt zich in België;
  • de medeverdachten worden in België vervolgd;
  • de criminele organisatie acteerde in België;
  • in België is onterecht BTW teruggekregen;
  • in België is belasting ontdoken.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd. In dat licht en gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Een scan van de tussenuitspraak van 18 juli 2024 is aan deze uitspraak gehecht.
7.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.