ECLI:NL:RBAMS:2024:5113

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
13/169092-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

Op 14 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van meerdere diefstallen en pogingen daartoe. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 31 juli 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door haar raadsman en een tolk. De officier van justitie heeft verzocht om de overlevering van de opgeëiste persoon ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vonnissen van de Poolse rechtbank, die samen een vrijheidsstraf van twee jaar en één maand behelzen.

De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard voor de processen die tot de vonnissen hebben geleid, en heeft verzocht om aanhouding voor nader onderzoek. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de informatie in het EAB betrouwbaar is en dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is gedagvaard. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van de Overleveringswet (OLW) en dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er geen structurele of fundamentele gebreken zijn in de Poolse rechtsorde die een reëel gevaar voor een eerlijk proces zouden opleveren in deze specifieke zaak. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij zich baseert op de eisen van de OLW en de relevante wetsbepalingen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/169092-23
Datum uitspraak: 14 augustus 20224
UITSPRAAK
op de vordering van 14 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 december 2022 door
the District Court: Sąd Okręgowy in Kielce, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 juli 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een tweetal vonnissen, te weten
enforceable judgement:
I. issued by the Regional Court; Sąd Rejonowy in Kielcevan 27 januari 2020
(II K 5/20)
II. issued by the Regional Court; Sąd Rejonowy in Kielcevan 5 augustus 2021
(IX K 556/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar (II K 5/20) en één jaar en één maand (IX K 556/2), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De straf van het vonnis met nummer II K 5/20 moet nog in zijn geheel uitgezeten worden. Van de straf van het vonnis met nummer IX K 556/21 resteert volgens het EAB nog één jaar en 29 dagen. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft verzocht om de zaak aan te houden voor nadere informatie over artikel 12 OLW. In het EAB staat dat de opgeëiste persoon voor beide zaken in persoon is gedagvaard. De opgeëiste persoon ontkent dit. Mogelijk is de dagvaarding in de eerste zaak (met nummer II K 5/20) aan haar ex-partner uitgereikt op hun destijds gezamenlijke adres en heeft hij deze dagvaarding nooit aan haar gegeven. Dit was dan wel heel kort (3 dagen) voor de zitting. In de zaak met nummer IX K 556/21 ligt dit anders: Op 12 juli 2021 was de opgeëiste persoon in Nederland zodat zij de dagvaarding nooit in persoon kan hebben ontvangen. Bij Poolse EAB’s klopt niet altijd de informatie die is gegeven. Daarom moet nader onderzoek hiernaar worden gedaan.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek en stelt zich op het standpunt dat moet worden vertrouwd op de informatie in het EAB. In beide zaken is de opgeëiste persoon tijdig en in persoon gedagvaard. Daarom is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van vonnissen terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de processen die tot die beslissingen hebben geleid, en dat zich in beide processen de omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in het proces met nummer II K 5/20 op 24 januari 2020 in persoon is gedagvaard. In het proces met nummer IX K 556/21 is zij volgens het EAB op 12 juli 2021 in persoon gedagvaard. Volgens het EAB is zij op de hoogte gesteld van de zittingsdatum en- plaats in beide procedures en daarbij ook geïnformeerd dat ook in haar afwezigheid een beslissing kan worden genomen. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat dit niet het geval is geweest, is onvoldoende om niet uit te gaan van de juistheid van de informatie in het EAB. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden voor nader onderzoek.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd;
poging tot diefstal, meermalen gepleegd;
diefstal door twee of meer verenigde personen;
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van haar strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court: Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (