Op 14 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van meerdere diefstallen en pogingen daartoe. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 31 juli 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door haar raadsman en een tolk. De officier van justitie heeft verzocht om de overlevering van de opgeëiste persoon ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vonnissen van de Poolse rechtbank, die samen een vrijheidsstraf van twee jaar en één maand behelzen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard voor de processen die tot de vonnissen hebben geleid, en heeft verzocht om aanhouding voor nader onderzoek. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de informatie in het EAB betrouwbaar is en dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is gedagvaard. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van de Overleveringswet (OLW) en dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er geen structurele of fundamentele gebreken zijn in de Poolse rechtsorde die een reëel gevaar voor een eerlijk proces zouden opleveren in deze specifieke zaak. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij zich baseert op de eisen van de OLW en de relevante wetsbepalingen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.