ECLI:NL:RBAMS:2024:5062

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
AMS 23/3764
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag om tegemoetkoming in planschade afgewezen wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herhaalde aanvraag om tegemoetkoming in planschade beoordeeld. Eiser, wonende in Kudelstaart, had eerder op 1 mei 2020 een verzoek om planschade ingediend, dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer op 23 november 2021 was afgewezen. Eiser stelde schade te hebben geleden door het bestemmingsplan, maar het college concludeerde, op basis van advies van het Bont Adviesbureau, dat er geen sprake was van een planologisch nadeliger situatie. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd in stand gehouden door een beslissing op 5 september 2022. Eiser stelde vervolgens beroep in, dat op 10 mei 2023 ongegrond werd verklaard.

Op 12 september 2022 diende eiser een herhaalde aanvraag in, waarin hij nieuwe feiten en omstandigheden aanvoerde. Het college wees deze aanvraag af op 18 oktober 2022, omdat eiser geen nieuwe feiten had aangedragen. Het bestreden besluit van 24 april 2023, waarin het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaarde, leidde tot het huidige beroep.

De rechtbank oordeelt dat de door eiser aangedragen feiten, zoals een notarisakte en een omgevingsvergunning, geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de afwijzing van de aanvraag kunnen rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten zijn en dat het besluit niet evident onredelijk is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/3764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Kudelstaart, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer (het college), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M. d’Hooghe).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herhaalde aanvraag om tegemoetkoming van planschade.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college en mr. N. Kraan.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 1 mei 2020 heeft eiser een verzoek om planschade ingediend. Eiser stelt schade te hebben geleden en inkomensderving te hebben als gevolg van het bestemmingsplan “ [naam] ”.
3. Met een besluit van 23 november 2021 heeft het college het verzoek van eiser afgewezen. Het college heeft de Bont Adviesbureau Bestuursrechtelijke Schadevergoedingen gevraagd te adviseren over de aanvraag van eiser. Het Adviesbureau heeft in haar advies van 25 oktober 2021 geconcludeerd dat geen sprake is van een planologisch nadeliger situatie voor eiser. Het bestemmingsplan “ [naam] ” maakt het mogelijk om maximaal 15 woningen op te richten, terwijl voorheen binnen het plangebied maar één woning mocht worden opgericht binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak. Het Adviesbureau ziet hierin geen nadelen voor de mogelijkheden van eiser om op zijn eigendom te komen tot exploitatie van een jachthaven. Omdat er geen sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende planschade, wordt niet toegekomen aan een verdere beoordeling van bijvoorbeeld voorzienbaarheid en risicoaanvaarding, het normaal maatschappelijk risico en vergoeding van rente en kosten. Het college heeft besloten het advies over te nemen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met een beslissing op het bezwaar van eiser van 5 september 2022 heeft het college de afwijzing van het verzoek in stand gelaten. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld. Met een uitspraak van 10 mei 2023 heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard. [1]
4. Op 12 september 2022 heeft eiser een nieuw (herhaald) verzoek om tegemoetkoming in planschade bij het college ingediend. Volgens eiser is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden.
5. Met het primaire besluit van 18 oktober 2022 heeft het college de aanvraag van eiser op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Volgens het college heeft eiser bij zijn herhaalde aanvraag geen nieuwe feiten en omstandigheden genoemd. De door eiser aangehaalde punten zijn ook genoemd in de aanvraag van 1 mei 2020 en het bezwaarschrift van 14 december 2021. Deze punten zijn reeds beoordeeld en hebben geresulteerd in een afwijzende beslissing. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
6. Met het bestreden besluit van 24 april 2023 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de door het college afgewezen herhaalde aanvraag van eiser om een tegemoetkoming in planschade. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank stelt vast dat het college in deze zaak toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtszoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
Is er sprake van nieuwe feiten en omstandigheden?
9. Eiser voert – samengevat – aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Op zitting is desgevraagd door eiser aangegeven dat het volgens hem om de volgende nieuwe feiten en omstandigheden gaat. Allereerst is de notarisakte van 20 augustus 2021 een nieuw feit. Volgens eiser zijn er toezeggingen gedaan over het rectificeren van de akte uit 2013. Deze toezeggingen zijn nog steeds niet nagekomen en delen van de aan eiser toebehorende strekdam worden nog steeds gebruikt voor het bestemmingsplan. Verder is de op 12 mei 2023 aan eiser verleende omgevingsvergunning voor het botenhuis ook een nieuw feit. Eiser heeft immers jarenlang te maken gehad met handhaving. Uiteindelijk kon hij het botenhuis niet meer gebruiken en heeft hij daardoor kosten gemaakt. Ook voert eiser als nieuwe omstandigheid aan dat hij een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor de steiger, terwijl een vergunning voor de steiger op 27 maart 2012 al verleend was. Uiteindelijk moest eiser de steiger toch slopen. Meer in het algemeen stelt eiser zich op het standpunt dat het erkennen van de jachthaven door de gemeente een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid is.
10. Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
11. De rechtbank oordeelt dat de gestelde rectificatie van de notarisakten geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is. Dit punt is namelijk ook al aan de orde gekomen in de vorige procedure. Dit blijkt uit het advies van de bezwaarschriftencommissie van 10 maart 2022. Dat dezelfde situatie nog steeds voortduurt, zoals door eiser gesteld, maakt niet dat sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
12. Voor zover eiser aanvoert dat de vergunning voor de steiger uit 2012 een nieuw feit is, volgt de rechtbank dit ook niet. Ook hiervoor geldt dat dit punt in de vorige procedure reeds aan de orde is gekomen. Eiser heeft dit zelf aangevoerd in zijn bezwaarschrift van 13 december 2021.
13. Voor wat betreft de door eiser genoemde vergunning voor het botenhuis van 12 mei 2023, de erkenning van de jachthaven en de aangevraagde omgevingsvergunning voor de steiger, oordeelt de rechtbank dat dit ook geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Los van het feit dat eiser nieuwe feiten of omstandigheden uiterlijk in de bezwaarfase naar voren kan brengen, valt ook niet in te zien hoe deze omgevingsvergunning, aanvraag en erkenning van de jachthaven een relatie hebben met het gestelde schadeveroorzakende bestemmingsplan. Immers heeft de Afdeling in haar uitspraak van 13 september 2017 [3] reeds geoordeeld dat het bestemmingsplan niet zal leiden tot een beperking van de exploitatiemogelijkheden van eiser voor een jachthaven op het perceel.
14. Gezien het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
Is het besluit evident onredelijk?
15. Het college heeft zich op zitting op het standpunt gesteld dat eisers herhaalde verzoek om vergoeding van planschade geen nieuwe feiten en omstandigheden bevat en overeenkomt met zijn eerdere verzoek. Het besluit is daarom niet evident onredelijk, aldus het college. De rechtbank volgt dit. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank in de uitspraak van 10 mei 2023 heeft geoordeeld dat het college het eerdere verzoek om planschade mocht afwijzen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is.

Conclusie

16. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Delstra, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bekend onder zaaknummer AMS 22/4872.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:290 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1374.